Altijd Blijven Lachen - Deel 2
Saturday, April 23, 2005
 
Deel 2 - Standplaats Chios
------------------------------------------------
In Deel 1 van Altijd Blijven Lachen viel te lezen hoe ik reisleider werd voor SolAir en Lambros Mangas. De volgende verhaaltjes getuigen van een niet minder chaotische periode: een zomer op het eiland Chios, waar ik een baan kreeg als reisleider met vaste standplaats.

F***ing around

Op mijn tweede dag op Chios was ik overdag vrij, en was meteen mijn brommertje gaan uittesten. Het was de mooiste tijd van het jaar - ergens tussen lente en zomer - en het eiland werd bij elke bocht spectaculairder. De zon brandde op mijn schouders en benen, het asfalt kleefde aan de banden. Hier klingelde een verdwaalde geit op een berghelling, daar dook een vogel de diepte in. Niets anders voor me dan een lege weg, een paar vrije uren en de taak om een stuk onbekend paradijs te ontdekken.
Het was nog maar een week geleden dat mijn carrière bij SolAir in de chaos van de nachtboot naar Kreta was geëindigd. Hoe snel kan zoiets gaan? Je komt thuis, boos op de knulligheid waarmee die SolAir reizen gepaard gaan, je ziet alweer diezelfde advertentie in de Athens News opduiken waarin naar reisleiders met 'perfect German' gevraagd wordt en je besluit, in de wat-heb-ik-te-verliezen stemming van het ogenblik, je middelbare-schoolduits naar boven te halen en eens te bellen.
Nog diezelfde dag bevond ik me in het ruime kantoor van Frau Uschi, hoog in de Atheense kantoren van Plotin Travel, dat ondermeer een aantal kleinere touroperators op de eilanden vertegenwoordigt. Uschi bezorgde mij binnen een half uur een baan op Chios, met een interessant salaris, een gratis appartementje en een brommer voor onbeperkt gebruik. En kon ik alsjeblieft zo snel mogelijk afreizen, want er was werk genoeg. Dat moet ook de reden geweest zijn dat ze naliet om mijn gebrekkige Duits na 5 seconden lek te schieten: Chios Tours zat vreselijk omhoog. En kon ik morgen de pasfoto's komen brengen, dan was de groene kaart meteen ook geregeld. Wat een efficiëntie! Om een groene kaart te krijgen moest je weken in de rij staan, had ik altijd gedacht. En nam ik een paar dagen later het vliegtuig naar een eiland waarvan ik eigenlijk helemaal niets wist, en waar ik moest gaan gidsen in een taal die ik nauwelijks sprak.
Maar de baas van Chios Tours was, ondanks zijn reptielachtig voorkomen, een en al hartelijkheid. Dat hij de toeristenbusiness op Chios met harde hand regeerde en achter zijn rug om De Slang werd genoemd, dat had Uschi me in Athene al verteld. Ik stoorde er me niet aan: ik had een lange zomer voor de boeg op een eiland waarvan de eerste indruk een zeer positieve was.
"There's a lot of work for you", zei de Slang terwijl zijn ogen zich op mij focusten.
"Prima, daar ben ik voor gekomen."
Dat antwoord beviel hem. We spraken af dat ik de volgende avond met hem de inhoud van het werk zou doornemen. Mooi, dacht ik, dat geeft me 24 uur vrijheid. Tijd om het brommertje eens uit te proberen.

Plotseling had ik een doorkijk op vrijwel de hele westkust van Chios. Bergen, blauw en wazig in de hitte, liepen haast onmerkbaar uit in de zee. Baaien links en rechts, steile wanden waar wat sporadische bomen groeiden, maar vooral: een absolute stilte, slechts doorbroken door het getsjirp van de krekels. Geen enkel teken van menselijk leven. De weg dook nu naar beneden, het asfalt breed en soepel als van een racecircuit. Een steelse blik opzij liet het zicht toe op een baai met een maagdelijk wit strand, met daarachter het grijsgroen van de olijfbomen. Door de drooggevallen rivierbedding hobbelde ik even later richting zee. Nog steeds niemand. Honderden meters kiezelstrand, als een amfitheater gebouwd om dat blauwe, blauwe water. The Blue Lagoon, helemaal voor mij alleen.
Na een wilde zwempartij zocht ik er een plekje onder een zeeden. Niet lang daarna werd ik wakker van het geluid van een snel naderende auto. Hups, daar zwiepte een open jeep met vier passagiers het verlaten strand op, de Blue Lagoon in die heel even alleen van mij was geweest. Radio, lawaai en de magie was verbroken. Ik keek naar de zon en zag dat het al laat in de middag was - in de haast van het pakken was mijn horloge in Athene achtergebleven. Tijd om te gaan. Ik pakte mijn spullen bij elkaar, startte mijn brommertje en reed weg. Verder ging het, langs andere baaien en strandjes, langs uitkijktorens die nog uit de tijd stamden dat de piraat Barbarossa deze kust onveilig maakte. Ineens ging ik een stuk minder hard. Ik gaf een dot gas erbij, maar de motor reageerde nauwelijks. Ik stopte de brommer in een bocht, klapte het zadel omhoog en draaide de benzinedop eraf. Er dreef nog maar een héél klein plasje in de tank.
Zou ik de afspraak met de Slang nog gaan halen? Zo op het oog was dit niet de plaats waar behulpzame toeristen of eilanders voorbij zouden komen. En hoe zouden die me moeten helpen? Als ze al super-benzine hadden, hoe gingen we dat dan overhevelen? En met wat voor smoes zou ik aan kunnen komen? Geweldig, die nieuwe reisleider! Het prachtige uitzicht werd wreder en wreder en de warme zon brandde steeds meedogenlozer.
Daar zag ik een paar bochten verder een vrachtwagen aankomen. Nu ik er over nadacht, ik had hem eerder voorbij zien komen vandaag. Het moesten de wegwerkers zijn die verderop aan het asfalteren waren. Het moest en zou mijn redding worden. Ik ging midden op de weg staan. Ook al zou de chauffeur willen doorrijden, dan alleen over mijn lijk. Maar natuurlijk stopte de wagen ruim van te voren. Achter het stuur zat een jonge vent, helemaal geen chauffeurstype, meer een verdwaalde student. Ik kon meerijden tot het volgende dorp, daar zouden ze misschien wel benzine kunnen vinden. Zo niet, dan probeerden we het in zijn dorp Pyrgí, waar tenminste een pompstation was. Nee, terug ging hij daarna niet meer, zijn taak voor de dag zat erop. Maar als hij zo vrij mocht zijn, waar kwam ik vandaan en wat deed ik hier? Ik slikte en zei: "O, ik ben op vakantie, op bezoek bij een vriend die hier werkt." Stel je voor als er op Chios verhalen de ronde gingen doen over de nieuwe reisleider, op dag één gestrand zonder benzine! Mijn chauffeur vertelde dat hij dit werk als vakantiebaantje deed. Daarop begon hij een deskundige verhandeling over het eiland – de geschiedenis van Chios, de economie, de kunst; beroemde Chioten… genoeg materiaal om alle komende rondleidingen mee te vullen. Hij bleek pas afgestudeerd in de politicologie – net als ik. Maar zelfs dat besloot ik voor me te houden. En de chauffeur zei: “Op dit eiland kun je het beste je afstand bewaren tegenover de mensen. Want voor je het weet zit je in de een of andere intrige, en dan raak je er nooit meer vanaf.” Van het eiland, bedoelde hij..
De kronkelige weg liep door een bos van pijnbomen en bereikte een klein dorpje. Tachtig oeroude huizen, waarvan zeker de helft verlaten, en één kafeníon onder de grote plataan. Er hingen daar wat lusteloze figuren in overalls op een bankje, licht verstoord opkijkend naar de vrachtwagen die de rust kwam verstoren. De chauffeur sprong uit de cabine en wees naar mij. Daarop stond één van de figuren op. Tergend langzaam liep hij weg. Volgens het dashboardklokje was het al bijna half zeven. Hoogste tijd om ook maar eens uit de cabine te komen. De chauffeur zei me dat de man ging kijken of er toevallig ook benzine in zijn schuur was. En ja hoor, daar was hij weer, met een heuze jerrycan met zeker anderhalve liter super-benzine onder zijn arm. Onverschillig reikte hij het me aan. Ik wapperde met een 500 drachmen-biljet, maar ineens riepen alle aanwezigen in koor: "Ochi, ochi", waarbij ze knikten met hun hoofd. Dit knikken, eigenlijk meer een kort opheffen van het hoofd dat gepaard gaat met toegeknepen ogen en een droge tik van de tong tegen het verhemelte, betekent: "Nee".

Terwijl de zon langzaam richting zee zakte, liep een kersverse reisleider met jerrycan eenzaam en alleen over het kakelverse asfalt door het westelijke niemandsland van Chios. Hij was blij en dankbaar dat hij op een plaats terecht was gekomen waar vriendelijkheid nog vanzelfsprekend was, en hij besefte dat dat hem gered had. Ja, het was nu definitief tot hem doorgedrongen dat hij niet meer op rondreis was, dat hij vaste man was geworden op een vaste plaats, met een vast appartementje en vaste werktijden.
Ik zuchtte diep. Het was natuurlijk niet alleen om het werk dat ik naar hier gekomen was. Ik wou ook wat van het landschap en de dorpjes zien, geregeld met mijn vriendin in zee liggen, met nieuwe vrienden de taverna's afschuimen, kortom, alles beleven wat bij een zomer op een eiland hoort. Maar eerst moest ik wat krediet zien op te bouwen en mijn zaakjes goed voor elkaar hebben. Als mijn brommer er nu nog maar stond, daar om de volgende bocht. Natuurlijk was dat het geval. Daar klotste de benzine in de tank. Vroem-vroem. Als een speer in het halfduister weer de bergen in, het bos door en richting lichtjes van Chios-stad.
Met een verwaaide kop viel ik even voor sluitingstijd het kantoor binnen. Eén van de secretaresses keek me strak aan: "The boss wants to see you." En daar bulderde de Slang al van achteren: "Rudy! Where have you been? Fucking around, huh?!" Op dat moment wist ik het zeker: "Of ik het nou wil of niet, ik ben reisleider. Een hele echte, officiële reisleider." Godallemachtig nog-an-toe.

Waar is Bianca?

O, wat waren ze allemaal blij met me op Chios. Dat de Duitse toeristen me geregeld met grote ogen aanstaarden, wanhopig pogend gehakt te maken van het Duits uit mijn Rudi Carell caroussel, dat ik na twee weken nog steeds zonder horloge rondliep en dus regelmatig veel te vroeg of veel te laat op afgesproken tijdstippen arriveerde, niemand scheen zich eraan te storen. Nee, ik kon geen kwaad doen in de Chiotische toeristenbranche. En dat allemaal dankzij Bianca.

Bianca was mijn voorgangster of liever: ik was de vervanger van Bianca. Na een paar weken bij de Slang had hij haar ontslagen. Terwijl ze het zo handig had aangepakt! Na haar hostess-opleiding van drie maanden had ze vanuit Nederland een stapel brieven gestuurd naar Griekse touroperators, met een foto van haar leuke blonde koppie. In die brieven had ze zichzelf aangeprezen als een multi-inzetbare polyglot. Ook de Russische taal scheen voor deze achttienjarige geen geheimen te kennen, laat staan het Duits. Ze kreeg een brief terug van Chios Travel: meer dan welkom was ze om daar een seizoen lang excursies te begeleiden en voor Zwitserse gasten te 'hostessen'.
Niet lang nadat ze eind april op Chios was gearriveerd, bleek dat alleen de Slang over haar te spreken was, en dan nog voornamelijk omdat ze volledig beantwoordde aan de hooggespannen verwachtingen die haar foto gewekt had. Teleurstellender was het dat ze in haar eerste gesprekje met Gertrud, de doorgewinterde Duitse reisleidster van Neckermann, al snel over moest schakelen op het Engels. Haar Duits bleek, met andere woorden, nicht so gut wie erwartet. Maar de Slang dacht er niet over om deze meermin terug in het water te gooien en zette haar, zo goed en zo kwaad als dat ging, aan het werk. Ze mocht de dagexcursie naar Turkije gaan begeleiden en tussendoor hostess spelen voor de sporadische Engelstalige klanten van Chios Travel. Helaas raakten er in Turkije af en toe mensen zoek en moesten bus, boot en douane herhaaldelijk wachten op de verloren schapen. Ook dat kon de Slang haar nog wel door de vingers zien. Maar wat de deur dicht deed was dat ze het op de boot aanlegde met een Australische neo-hippie. Hij en zijn vrienden mochten die avond bij haar overnachten op het dakterras, niet meer dan 3 verdiepingen boven het kantoor van de Slang. Dat was net iets te veel van het goede voor hem geweest - exit Bianca.
En nu zat haar moeder tegenover de Slang in zijn kantoortje en praatte over Bianca. En ik zat erbij – de Slang had me gevraagd om in geval van communicatiestoornissen als vertaler op te treden. Maar hoe hij het ook gewend was om pijnlijke zaken af te handelen, hij kon het tegenover Bianca’s ouders niet over zijn lippen krijgen dat hij haar een paar weken geleden ontslagen had. Kon de Slang er wat aan doen dat Bianca haar ouders blijkbaar niet had ingelicht? Zodat ze nietsvermoedend het vliegtuig hadden genomen met een tas vol spullen die haar dochter zeker wel zou missen daar op Chios. Stroopwafels en hagelslag. Cup-a-Soup.
“Waar is Bianca?”, had haar vader al twee keer met een rood aangelopen hoofd gevraagd. Dat was het sein voor de Slang om op te staan, beide ouders een hand te geven en te zeggen dat hij hoopte dat ze een prettige vakantie op Chios zouden hebben. “En onze nieuwe Nederlandse collega zal jullie verder helpen.”
Fijn.
Voor ik ook maar de kans had na te denken hoe me uit deze situatie te redden, keek de platinablonde, zonnebankbruine moeder van Bianca me doordringend aan en zei: “Bianca werkt hier niet meer he? Gelukkig maar voor haar, want met zo’n waardeloze vent als jouw baas zou ik het ook geen twee dagen uithouden.”
Ik nam ze mee voor een koffie en vertelde ze wat ik via via gehoord had. Dat ze nu in Kusadasi werkte, in Turkije. Hemelsbreed niet meer dan 80 kilometer van Chios vandaan. Bianca’s moeder lachte scherp: “Nou Jan, gaan we toch nog naar Turkije.” Maar Jan had van boosheid zijn tong ingeslikt. Behalve dat “Waar is Bianca?” heb ik hem die dag verder niks meer horen zeggen.

De volgende dag voeren de ouders van Bianca mee met het bootje naar Cesme, de Turkse badplaats tegenover Chios. De Slang had ze een gratis overtocht cadeau gedaan – een makkelijke afkoopsom. Daarna zijn ze niet meer op Chios gesignaleerd. Waarschijnlijk hadden ze het bij hun dochter in Turkije zo vreselijk naar hun zin dat ze besloten daar te blijven en niet meer vanaf Chios terug te vliegen. Veel keuze hadden ze trouwens niet: wanneer je met een chartervlucht naar Griekenland komt, maar langer dan een dag in Turkije verblijft, straffen de Grieken dat af met een annulering van je terugvlucht. Je bent dan gedwongen zelf een nieuwe enkele reis terug te boeken.

Wat er ook van waar was: ik had het idee dat Bianca's ouders voor altijd verloren waren voor de Griekse toeristenbranche.

Rare jongens, die Helveten

(Uit het self made reisleidershandboek:)

Bij het uitvoeren van een transfer dient een reisleider ervoor te zorgen dat hij duidelijk zichtbaar staat opgesteld in de aankomsthal van het vliegveld. Hij dient er fris en verzorgd uit te zien, ja, hij dient er zin in te hebben. Het bordje van zijn reisorganisatie houdt hij op minimaal gezichtshoogte. Vanuit de positie van de reisleider dient de touringcar gemakkelijk te zien te zijn, zodat hij de gearriveerde gasten zonder omwegen kan doorsturen naar de buschauffeur. Deze dient correct gekleed te gaan en de bagage van de gasten op kwieke wijze in te laden. Als de reisleider alle gasten op zijn lijst heeft afgetikt vervoegt hij zich in de bus, waar hij op discrete doch besliste wijze alle hoofden telt, van voor naar achter en van achter naar voren.


Het vliegveldje van Chios is klein, en de landingsbaan is te kort voor de nieuwste lichting chartervliegtuigen. En met het toerisme nog in de kinderschoenen, landde er ook in juni niet meer dan één charter per dag . Vandaag was het de beurt aan de Zwitsers. Met mijn Perfect German zou ik me over een tiental toeristen van de Zwitserse touroperator ‘Parianos’ ontfermen. Kortom, mijn eerste transfer. Ik was me er in toenemende mate nerveus over aan het maken. Gidsen deed ik graag, maar het hostesswerk, dar had ik instinctief een broertje dood aan. En dan moest het ook nog in het Zwitserduits.
Ik stelde me op bij de uitgang van het gebouwtje, waar de hostess van ESCO, de andere Zwitserse reisorganisatie, al helemal klaar stond. Ze heette Manuela, een vrolijke tante uit Luzern. Toen ik haar gatenkaas-accent niet direct verstond, begon ze maar in het Engels. Dàt was nog eens goed voor mijn zelfvertrouwen! Ik zag de gasten uit het vliegtuig komen, naar de pascontrole lopen die inderhaast was opgesteld, en daar kwamen de koffers op de open karretjes. Manuela’s ESCO-bordje ging omhoog. Ik checkte mezelf in de spiegeling van een autoruit. De loeiende noordenwind blies mijn haar alle kanten uit. Het enige blauwe shirt dat ik had was eigenlijk bedoeld om in te joggen. Maar blauw was de kleur van Parianos. Ik had geweigerd om de blauwe das van Parianos om te knopen, maar de Slang had er wel op gestaan dat ik in het blauw gekleed zou gaan. Zo gezegd, zo gedaan.
Snel keek ik de passagierslijst nog eens door. Rare jongens, die Helveten: Aeberlix 2 PAX, Muellix 2 PAX, Delmanox 1 PAX... ik hield maar snel de achterkant van de schrijfmap omhoog, waarop met mooie blauwe letters de naam van mijn organisatie stond. Hopelijk zou ik mijn tien gasten er allemaal uitvissen.
Een stroom mensen liep direct op Manuela af. Ze had het maar druk met haar 40, 50 gasten. Ik verstond maar bar weinig van dat Zwitserse geblaat: "Joa joa, Esco, grütsi, muesli, pletznimn, joa joa"... Oeps, daar iemand die mijn kant uit kijkt. Bordje hoog. Ah, hij ziet het. Schraap die keel.
"Guten Morgen."
"Grütsi."
"Euh... Ihr Name?"
"Aeberli. Hotel Xenios."
"Ah ja, hier. Aeberlix, nicht?"
"Neeh, neeh: Ae-ber-lì."
Nu zag ik het pas: Aeberlix, Muellix en Delmanox hadden helemaal geen x achter hun naam. Elefthería van kantoor had het "x 2 PAX" zò dicht achter de namen getypt, dat ze zonder het te beseffen in mijn hoofd een heel nieuw Asterix in Helvetia geschapen had. "Aeberlix 2 PAX" bleek dus gewoon "Aeberli x 2 PAX" te zijn. Snel zette ik een verticale streep links van alle x-en. Daar hadden we bijvoorbeeld mevrouw Delmano, een onzwitsers donkere verschijning.
"Grütsi", glimlachte ik. Want ik leerde en leerde.
"Buon Giorno."
Nee hè. Frans dan maar. Daar begreep ze ook niet veel van. Ik wees maar naar de bus en zei: "Macchina", waarop ze "Ah, il bus" zei.
Chauffeur Lakis kon een grijns niet onderdrukken: “Dat duurde even, voordat je dat groepje de bus in had.” Ik vroeg hem of hij Asterix las. Natuurlijk, zei hij met een nog bredere grijns. En voordat ik het had kunnen zeggen, kwam Lakis er zelf mee: “Rare jongens, die Helveten.”

De eerste welkomst-cocktail

(Uit het self made reisleidershandboek:)

Als de gasten zich eenmaal in het hotel hebben ingecheckt kan de 'welkomst-cocktail' gegeven worden, echter niet voordat de gasten de tijd hebben gekregen zich op te frissen en een tukje te doen. Dat hield in dat de reisleider de groep een drankje zou aanbieden (op Chios was er de keuze tussen ouzo en sinaasappelsap) en informatie zou verstrekken over het reisprogramma, de eventuele wijzigingen, de koers van de drachme, postzegels, telefoon, de drinkbaarheid van het water en, niet te vergeten, over de ‘visiting hours’: de tijden waarop de reisleider het hotel aandoet om er spreekuur te houden in de lobby. Minimaal twee keer per week en minimaal een half uur, zo luidt de norm.


Vier Helveten hadden de moeite genomen om mijn eerste "Willkommstriff" bij te wonen: het echtpaar Heini had ik verwacht, maar dat mevrouw Delmano er in haar badpak naastzat verraste me toch. De franstalige Vervié was er ook, groot, dik, kaal en een lodderige oogopslag. "Deutsch ist auch kein Problem", zei hij, de enige die geen sinaasappelsap wilde maar ouzo. Met veel gezucht en gesteun bracht hij het volle glas aan zijn mond, waarna hij het in één teug leeggoot. Adje fundum in de bocht; deze man was vermoedelijk al de halve dag stomdronken.
"Sagen Sie mal, Herr Reiseleiter: die 'Gift-Shop' bij het hotel, daar wordt toch geen vergif verkocht? Hahahaha!" Ik zat net in een moeilijke zin vol Büsse, Taxis, Telefon und so weiter, maar werd nou alweer onderbroken door Vervié die dwars door mijn wrakkige Duits heen walste - dat daardoor nog veel wrakkiger werd. : Ik had hem een paar keer in redelijk Frans weten te antwoorden, en hoe hakkeliger mijn Duits werd, hoe meer hij er op aandrong dat ik door moest gaan in het Frans. Hij wendde zich tot de Heini's: "U verstaat toch ook Französisch, neeh?"
"Eh, neeh, kaum."
"Na ja...." Hij hief zijn worstige handen ten hemel.
Dus hakkelde ik verder in het Duits, door een steeds brokkeliger verhaal. Hoe kon ik er in vredesnaam een einde aan breien? Nu naar de excursies – bij mijn Duitse colega had ik het woord speciaal opgevraagd. "Eehm... Sie können auch Ausflüge machen..."
"Daarin zijn we überhaupt nicht interessiert, Herr Reiseleiter..." Vervié besloot dat het genoeg was en waggelde richting hotelbar. Ik vroeg de Heini's snel of ze nog vragen hadden. Nee dank u, zo was het goed. Prettige vakantie dan maar. Toen ook zij opstonden schrok Delmano wakker uit haar lege glas, legde haar hand even op mijn arm en stelde me een vraag. Ik dacht dat ik gek was geworden: hoewel het Italiaans was dat ze praatte, had ik toch duidelijk het woord 'kloten' gehoord. "Klote?", vroeg ik, de verbazing voorbij. Toen ze haar vliegticket liet zien, schoot het me te binnen dat 'Kloten' de naam van vliegveld Zürich was. Ik denk niet dat Delmano snapte waarom ik ineens zo vreselijk moest lachen. Maar ze boekte de bootexcursie. Mijn eerste commissie! Tien procent, minus een paar vage belastingen voornamelijk ten behoeve van de Slang zijn portemonnee, zodat aan het einde van de rit krap drie gulden overbleef.
Toen ik het hotel wilde verlaten, botste ik op Vervié die bij de receptie heibel stond te schoppen. Hij had me al gezien: "Ah! Herr Reiseleiter! Kommen Sie mal!" Aan de andere kant van de balie stonden de Oostenrijkse receptioniste en de manager van het hotel, een jonge, Griekse Amerikaan. Ze zagen er nogal wanhopig uit. Vervié keek mij aan en zei op hoge toon: "Het is mij in al die jaren nog nooit overkomen dat ik moest betalen voor een hotelkluis. Niemals! En er staat ook niets over in de reisfolder!"
Ergens achterin mijn brein stond Lambros Mangas te roepen: "Altijd blijven lachen!" De manager zei me in het Engels dat je overal voor kluisjes betalen moest. Ik vroeg hem in het Grieks verder te gaan. Daarop klonk het: "Zeg die gast van je dat hij malakíës verkoopt."
" Meneer, het is hier ganz normal..."
"Quatsch! Ik eis dat u mij het contract laat zien met dit hotel, hier und jetzt!"
De manager werd nu ook goed pissig. De ruzie liep al aardig in de gaten en nu werd hij ook nog op zijn capaciteiten aangesproken: "Come and see, Sir!"
Ik ging met ze mee het kantoortje in, vluchten kon niet meer. De manager begon schuimbekkend uit te leggen, terwijl hij het contract liet zien, dat kluisjes buiten de regeling vielen en dat het hotel de prijs ervan zelf kon bepalen.
"Dan hadden ze dat in Zwitserland moeten zeggen!" Hij wendde zich weer tot mij. "Ik zal een brief schrijven naar het hoofdkantoor in Zürich!"
"Ja", gnuifde de manager, nu weer in het Grieks, "laat de malákas maar schrijven."
"Wat zegt die salopard?", vroeg Vervié me.
"U kunt am Besten een brief schrijven, ja. Het is niet de fout van het hotel."
Vervié keek met kleine oogjes in het rond. Hij had het gevoel dat de manager, de receptioniste en ik hem gezamenlijk in de zeik aan het nemen waren. Hij liep rood aan, er kwam stoom uit zijn neusgaten. En toen barstte hij uit in een vervaarlijke hoestbuit. Ik dacht dat hij erin zou blijven. Maar hij hield zich staande, draaide zich om en liep met onvaste tred bij ons vandaan. Ik was boos op hem, heel erg boos. Vooral omdat dit nog maar dag 1 was van zijn 14-daagse verblijf.

Maar ik zou Vervié niet meer terugzien; de volgende ochtend, toen ik op excursie was in Turkije, kreeg hij per telegram bericht dat zijn vader was overleden. Hij belde direct naar kantoor, vloekte alles en iedereen stijf totdat ze een ticket terug naar Zürich voor hem geregeld hadden. Per lijndienst wel te verstaan, want de charter naar Zwitserland vloog alleen op vrijdag. En dus moest hij de volle mep betalen. Toen Elefthería van kantoor me het hele verhaal verteld had, keek ze me tersluiks aan en vroeg: "Jij bent toch niet op een zaterdag geboren hè?"
Ik dacht even na: "Jazeker wel."
Haar ogen werden angstig groot: "Mijn hemel! Blauwe ogen, op zaterdag geboren... jij, je kunt mensen het boze oog geven!"
Snel sloeg ze een kruisje, en liet me in opperste verbazing achter.

Sea View / Sunlight View

(Uit het self made reisleidershandboek:)

De reisleider dient de hotels waar zijn gasten verblijven minimaal tweemaal en liefst driemaal per week te bezoeken volgens een vast rooster. De voorgeschreven duur van zo'n bezoek bedraagt minstens een half uur. Als de hotelgast precies wil weten wanneer zijn/haar reisleider het hotel bezoekt, raadpleegt hij het infobord. Dit infobord hangt op een voor de hotelgast duidelijk zichtbare plaats in de lobby en is te herkennen aan het logo van de organisatie waarvoor de reisleider werkt. Het infobord heeft de grootte van een affiche. Hoewel het verschillende cruciale tijdstippen vermeld, onder andere de vertrektijden van de chartervliegtuigen, dient het infobord vooral een losse, ongedwongen boodschap uit te stralen: vakantieplaatjes van lokale 'sites' afgewisseld met de laatste nieuwtjes over spannende excursies, aangebracht met accentueerstift, uitroeptekens en naieve versielseltjes.
Tijdens het bezoekuur, dat in de onmiddellijke nabijheid van het infobord plaats dient te vinden, heeft de gast de gelegenheid om met de reisleider het verloop van zijn vakantie door te nemen. De contacten die tijdens deze bezoekuren plaatsvinden zijn grofweg in twee categorieën in te delen. De eerste categorie is die van de warme gesprekken: de gast wil aan de reisleiding kwijt hoe prettig de vakantie verloopt en boekt en passant nog een handvol excursies bij. Helaas is deze categorie contacten vrij zeldzaam. De gast offert meestal alleen een zonnig uurtje op als daar een goede reden voor is; waarmee we raken aan de tweede categorie: die van de klachten.


Op Chios bleek dat het klaaggedrag van de gasten alles te maken heeft met het hotel waar ze verbleven. Zo tufte ik twee keer per week met een redelijk gerust hart naar Hotel Perivoli. Als er al eens een wissewasje was ("die houten vloer kraakt toch zo verschrikkelijk"), dan was dat met behulp van eigenaar Paris snel op te lossen. De woensdagen en vrijdagen in hotel Golden Sun verliepen heel wat hectischer - vooral in die periode waarin de verwarmingsinstallatie was uitgevallen en de 80 gasten twee weken op een paar onderdelen uit Athene moesten wachten voor ze weer een warme douche konden nemen.

En dan waren er de Sea View Studios. Stelios, de eigenaar, had besloten een X aantal van zijn studio's aan Russische animeermeisjes te verhuren. Dat ze geregeld bezoek ontvingen was nog tot daar aan toe, maar al snel breidden ze hun werkterrein uit tot de gangen, de lobby en de plantenbakken van Sea View Studios. Toen de hotelgasten kwamen uithuilen met stapels verhalen die nog het meest deden denken aan een Wild-West bordeelfilm, ging het ook de Slang te ver. Hij greep naar de telefoon, en zelfs Stelios wist heel goed wat dat betekende: de meisjes moesten verhuizen, en vonden een nieuwe stek in de havenbuurt die in een Engelse reisgids beschreven stond als "Chios' tiny red light district".
Maar Stelios bleef een lastige klant: in de winter had hij contracten afgesloten met een aantal Europese reisorganisaties, waarbij hij zijn 'sea view' maximaal had uitgebuit. het setje foto's dat daarna in de diverse reisbrochures was verschenen getuigde inderdaad van een weidse blik over de baai van Agia Fotini. Hoe groot was de teleurstelling van de gasten die hierop geboekt hadden toen ze bij aankomst zagen dat de sea geheel aan het view onttrokken werd door een nieuw gebouw: dat van Sunlight Studios, dat daar rond Pasen in een paar weken tijd was neergeplant. Eigenaar: dezelfde Stelios.
Sommige van mijn gasten probeerden van Sea View naar Sunlight te verkassen, maar Stelios was een expert in het machteloos zijn handen ten hemel heffen: "Luister, al die kamers zijn al verhuurd aan Engelsen - je kan toch moeilijk het hele zootje heen en weer blijven verhuizen." Stelios was een gewone taverna-eigenaar met een lapje grond, en dat lapje grond had hij volgezet met studio's. Nu die studio's er eenmaal stonden, moesten de gasten het verder zelf maar uitzoeken - Stelios had het druk zat met zijn taverna. En ach, hij was ook de beroerdste niet. Als er mensen klaagden omdat ze in hun "kitchenette" welgeteld één kromme vork hadden aangetroffen, was hij best bereid daar wat oud bestek en servies bij te leggen. Maar over sea view moesten ze niet komen zeiken: ze konden toch gewoon die tien stappen naar het strand maken?
Maar hier had Stelios buiten de waard gerekend. Ik ging met mijn gasten door de reisvoorwaarden heen en trof daar inderdaad bepalingen aan die duidelijk stelden dat het niet nakomen van sea view onherroepelijk leidde tot gederfde vakantievreugde. Met andere woorden: de gasten konden een deel van de reissom verhalen op hun reisorganisatie, die dat op haar beurt weer kon verhalen op Stelios. En toch zat Stelios aan het eind van het seizoen tevreden koffie te drinken in een hoekje van zijn lege taverna. Ja, hij had wel wat mot gehad met die vrekkige Zwitsers, en dat had hem wel een paar centen gekost, maar dat woog niet op tegen het harde feit dat hij de investering in de Sunlight Studios in een paar maanden tijd had terugverdiend.

Zo'n Zorba

Het was op een zwoele zaterdagavond in juni dat Meike haar droomprins gevonden had. Tanja deed er nog wel eens lacherig over, Katrien had vlak voor haar overplaatsing nog gezegd dat het haar niet zo plezant zou lijken om tweede keus te zijn, maar dat kon Meike allemaal niets schelen. Zij had Nikos, en ze zou hem niet meer loslaten.
Meike was het helemaal: de hagelwitte-tandpasta-ijzeren-glimlach-om-de-kaken-gebeitelde-vlotte-maar-net-niet-te-vlotte hostess. Blond, kort koppie, stevige tegen-de-wind-in fietsbenen en een weerbarstig westfries accent dat bij alle niet-Westfriezen de nekharen recht overeind deed vliegen. Na twee maanden Chios zat ze nog steeds zonder vriendje. En dat stak. Want Meike mocht dan nieuw in het vak zijn, ze had allang begrepen dat geen hostess het een heel seizoen op een droogje uithoudt. Dus werd er die zaterdagavond actie ondernomen. "We gaan op mannenjacht!", had ze stoer tegen Tanja en Katrien geroepen. Ze hadden hun vespa’s gepakt en waren gedrieën naar Bar Alaloum gereden - Meike fier op kop, Tanja en Katrien er achter, diep over hun stuur gebogen tegen de wind in.
De Antwerpse Katrien was de oudste van het stel. Ze ging vanavond vooral mee omdat ze anders zo gauw niet wist wat ze zou gaan doen. In heel haar hostesstijd had ze geen ellendiger standplaats gehad dan Chios. En dat kwam door dat stelletje lompe Chioten. Kijk ze daar nu eens staan, dat klootjesvolk, in een wijde kring om hun tafeltje heen. En maar staren, en maar krabben aan dat kruis. De housebeat dreunde en Katriens derde biertje sloeg dood. Ze sloot haar ogen en bad in stilte dat de Sunsnacks-baas haar verzoek om overplaatsing positief zou beoordelen.
Tanja had intussen al de nodige aandacht aan de bar, met haar lange blonde haar en haar reebruine ogen. Ze was al 5 jaar hostess in Griekenland, verstond de taal en haar vriendje van het seizoen had een harley davidson. Uit pure nieuwgierigheid was ze met Meike meegegaan, om te kijken of ze inderdaad een lokale korporaal aan de haak zou slaan. Want de lokale jongens waren vrijwel allemaal soldaten. Door de week bewaakten ze de bergen munitie die in het Chiotische achterland lagen opgeslagen en op zaterdag daalden ze af naar de Bar Alaloum, om daar als een peloton stille drinkers om de bar hun kansen af te wachten. De schaarse lokale meisjes waren al bezet, dus wat overbleef waren de toeristes. Daar waren er hopen van, maar dan moest je enorm mee uitkijken dat ze niet getrouwd of lesbisch waren of allebei. Wie durfde? Wie hier een blauwtje liep, liep er één waar de halve kazerne nog maanden over na zou giechelen. En dus bleef het bij kijken. Kijken en krabben.
Tot de grote kerel met de vriendelijke ogen naast Tanja de ban brak. Ze had hem eerst niet goed verstaan toen hij vroeg: "What's your name?" Ze glimlachte dus maar wat, waarop hij een bailey's voor haar bestelde. Ze keek om naar haar collega's: Meike met haar ogen in haar bierglas, Katrien nerveus richting uitgang blikkend, het regiment dappere infanteristen nog steeds op afstand. Tanja riep Meike, gebaarde haar naar de bar te komen, posteerde haar naast de grote kerel en schoof de bailey's tot voor haar neus. Meike zei "Haai" tegen de grote kerel. En hij, niet in het minst uit het veld geslagen, vroeg opnieuw: "What's your name?" Meike was binnen. Hoewel haar vader het eigenlijk maar niets vond, zo'n Zorba, zou ze het seizoen daarop speciaal naar Chios terugkomen.

Das Letzte Mal (Greek Nights)

"Wat bedoel je, kaputt? Er zitten daar tachtig mensen op hun eten te wachten, ja? Hoe kon je ooit denken dat ze zo'n kouwe gehaktbal naar binnen zouden werken?"
Maar het kwaad was al geschied: de tachtig mensen, verspreid over acht lange tafels die op een ongezellige betonconstructie waren geplaatst - je kon daarvandaan immers na veel ingespannen getuur de lichtjes van Turkije zien -, deze tachtig mensen hadden zojuist van een koud voorgerecht moeten eten en bijna alles laten staan. Terwijl het bouzouki-bandje gewoon doorspeelde en de dansmeisjes uit het dorp nog maar een Naxiotiko weggaven, terwijl de jongens van de souvlaki-shop nog maar eens retsina en water haalden voor de gasten stond Nikos met een verhit hoofd boven de bakkersoven. In Tholopotami was geen taverna, laat staan een goede oven om zoveel gasten te eten te geven. En die bakkersoven, die had het zojuist begeven.
Wat Tholopotami wel had was een beroemde inwoner: de Slang van Chios, de baas van het machtige Chios Travel. En de Slang had, als een echte lokale weldoener, zijn dorp op de toeristische landkaart willen zetten door het een 'Greek Night' te schenken. Had hij het maar gelaten. Belangstelling was er te over, daar niet van, maar tijdens de eerste Greek Night had de muziek zo hard gestaan dat ik de man die tegenover me zat domweg niet had kunnen verstaan. Nikos, de volle neef van de Slang en in die hoedanigheid belast met de organisatie, had de muzikale smurrie inderdaad wat zachter gezet, maar een half uur later speelde dat gekmakende brouwsel van bouzouki, drums en synthesizer zo mogelijk nog harder dan voorheen. Gelukkig hadden de retsina en de ouzo hun uitwerking niet gemist en op het einde van de avond had zeker de helft van de toeristen een dansje gewaagd. Goed beschouwd was dat dan weer te danken geweest aan de chauffeurs Jannis en Lakis, die verschillende dames ten dans hadden gevraagd.
De tweede 'Greek Night' had onder hetzelfde euvel als zijn voorganger geleden. En nu, op de derde woensdagavond, leek ook de maaltijd de mist in te gaan. Kwaad liep ik de vooroorlogse bakkerij uit. Lakis en Jannis riepen me. Ze zaten met hun familie en kennissen aan een aparte tafel. Ik negeerde ze: eerst even met de collega's overleggen. Gertrud en Klaartje hadden de grootste moeite om de klagende gasten rustig te houden: "Ja, we proberen er wat aan te doen, heus mevrouw..." Ze beenden van tafel naar tafel, overal brandjes blussend die toch weer de kop opstaken. Ik kon mijn beide collega's maar weinig soelaas bieden: "Helaas, die oven doet het niet meer, en is sowieso voor vanavond uitgeschakeld. Ze brengen zodirect het hoofdgerecht, maar ik ben bang dat dat al net zo bevroren zal zijn als de tyrópites van daarnet."
"Dit gaat zo niet langer", brieste Gertrud, de gezette, roodharige Neckermann-reisleidster. 25 jaar ervaring in het métier, maar zulke toestanden als hier op Chios had ze toch maar zelden meegemaakt. Ze stormde op de bakkerij af, waar de familie van de Slang met een oergrieks fatalisme de koude borden moussaka op dienbladen aan het zetten was. Het werd een luide, lange maar vooral heilloze discussie.
Ik maakte me snel uit de voeten, ervaren als ik ondertussen was in het omzeilen van probleemgebieden, en vond het gezelschap van mijn chauffeursvrienden, die met hun families nog net binnen het zicht van de toeristen verdacht veel pret zaten te maken. Wat ze aten was maar al te smakelijk, alleen al omdat het om de een of andere reden wèl warm was. Jannis en Lakis voorzagen me rijkelijk van hun eigen mierzoete huiswijn. Wat maakte het uit dat ze zo meteen weer een bus vol mensen door de donkere nacht terug moesten rijden naar hun hotels! Het bocht smaakte er even lekker om. Lakis stelde me voor aan zijn vrouw, een sympathiek mensje. "Kom eens hier", gebaarde Lakis, en fluisterde in mijn oor. "Ze wil met je dansen, maar ze durft niet." Gelach alom. Wat een pijnlijk contrast met de acht tafels die daar op het beton stonden, waar een tachtigtal roodverbrande toeristen met hongerige magen stilletjes naar tachtig hompjes koude moussaka zat te staren.
Even later gingen Jannis en Lakis het plein op; de bouzouki buitelde op en neer, en zij wilden wel dansen. Ze wenkten me: dansen, jij ook! Met een één, twee drie van je hoppa dan maar. Daar stonden we met z'n drieën op het lege dorpsplein, daar dreunde de volgende deun al uit de speakers. Altijd blijven lachen: ik kreeg ten slotte 35 piek om deze excursie te begeleiden. Daaronder valt ook het animeren van de meute. "Ik word dus betaald om te dansen", dacht ik bij mezelf, terwijl ik probeerde na te doen hoe Lakis met de vlakke hand zijn opgeheven schoen kastijdde. De vrouwen van Jannis en Lakis kwamen er nu ook bij. En daar was zelfs Klaartje - zolang we dansten konden de gasten ons niets maken. Want de gasten, die dansten niet. De gasten zaten ons met zijn tachtigen wezenloos aan te gapen, terwijl vanuit de bakkerij, boven alles uit, de profetische woorden van Gertrud weerklonken: "Dies ist verdammt das letzte Mal!"

Hoe het hele dansende zwikkie tegen de bar werd geslingerd

De Slang had zich nog niet neergelegd bij het fiasco van zijn Greek Night; hij zon nu op andere manieren om ook 's avonds wat extra excursiegeld in het laatje te krijgen. De laatste pijl die hij op zijn boog had was zijn vriend Achilléas, of precieser: de drie plezierboten die deze in zijn bezit had. Achilléas wilde de grootste daarvan wel afstaan voor een 'evening cruise'. Het zou een boottochtje moeten worden gelardeerd met live-muziek aan boord en lekker eten aan dek, dat best wat meer zou mogen kosten dan de vijfduizend drachmen voor de Greek Night in ruste. De hostesses maakten affiches die repten van een 'diner à discrétion'. Nou, niemand die er in de eerste weken op boekte. Al die honderden Noren, Duitsers, Hollanders, Belgen en Zwitsers hadden de evening cruise in hun excursieprogramma staan, maar pas na een maand, midden juli, kon de trip voor het eerst doorgang vinden, omdat er eindelijk meer dan tien mensen waren die het aandurfden.
De 'Smaragdaki', een plezierboot met een beneden- en bovendek vol plastic tafeltjes en stoeltjes die plaats bood aan zo'n zestig gasten, wachtte op het moment waarop de gasten zouden arriveren. Al mijn collega's waren aan boord; nu die cruise dan eindelijk doorging, wilden we er ook allemaal bij zijn. Zo dobberend in de haven kreeg de harde wind al aardig vat op het scheepje. Bedenkelijk dat zelfs hier de golven schuimkoppen hadden. De bemanning liep wat te zeulen met houtskool en souvlakivlees; dat stond ongetwijfeld in verband met het 'diner à discrétion' dat ook op het programma vermeld stond. In grote groene plastic vaten werden de retsina en de ouzo aan boord gehesen, want ook gratis drank vormde een onderdeel van dit romantische avondje. Daar kwam de grote Chios Travel-bus, daar kwamen de gasten één voor één aan boord gestapt. Het handvol koppeltjes dat voor de 'discrétion' gekomen was schrok aardig van het prozaïsche tafereeltje dat ze voor zich zagen. Ze vluchtten snel naar het bovendek. Een Noorse familie zette zich beneden aan één van die in de scheepsbodem vastgedraaide fast food-achtige tafeltjes. Ten slotte waren er twee Noorse vrouwen van in de veertig, die wel in leken voor plezier. Een bouzouki-speler installeerde zich op de kleine achterplecht. Geroep en geschreeuw naar de kant: "Waar is die zak van een Markellos? Ga hem eens halen!" Er werd een bemanningslid op uitgestuurd om deze Markellos te gaan zoeken, maar een kwartier later lagen we nog steeds in de haven te dobberen. Want de bouzouki-speler ging niet alleen spelen; zonder gitarist Markellos klonk het naar niets.
De tijd verstreek. Klaartje en Gertrud waren wat met hun gasten aan het babbelen, de bemanning was al met het ouzovat rondgegaan, maar ook zij werden langzamerhand ongeduldig. Daar kwam Elefthería aangerend, secretaresse van De Slang en troubleshooter numero één van Chios. "Jij kunt toch gitaar spelen?", vroeg ze me. Zeker, zeker, maar Griekse muziek is... "Heb je een gitaar?" Het idee leek me te absurd voor woorden, en daarom juist erg interessant. Ik was al weg om de gitaar te lenen van Jimmy, die een bar met live-muziek had die van geen kanten liep. Ik klopte er vergeefs aan: Jimmy had de tent die avond weer eens vroegtijdig gesloten. Toen ik terugholde naar de boot, zag ik dat ze de trossen al aan het losgooien waren. Markellos was uiteindelijk gearriveerd, en ik kon nog net op tijd de schuit inspringen.
Eenmaal buitengaats werd het bootje onmiddellijk door de harde meltemi gegrepen. De bemanning had heel wat sjor- en trekwerk te verrichten, terwijl ze ondertussen ook nog moesten opletten dat de souvlakistokjes niet van de houtskoolgrill rolden. Vanaf de achterplecht kwam, synchroon met de woeste golfslag, af en toe een stroom geluid van een slecht op elkaar afgestemd gitaar- en bouzoukiduo. Beneden zat de Noorse familie stil te wezen, al even vast verankerd aan hun stoeltjes als de stoeltjes aan het dek. De deining van het bootje nam ondertussen alleen nog maar toe. Ik klom met veel moeite naar boven, om te zien hoe het met Klaartje, Gertrud en de koppeltjes was. Dat bovendek bood een troosteloze aanblik. de mensen zaten stilletjes bij elkaar, boven hun kartonnen kotsbakjes. De enige die fier rechtop stond was Gertrud, die de bemanning de volle laag aan het geven was omdat ze de salade met hun ongewassen handen op plastic bordjes aan het kieperen waren. Jawel, het 'diner à discrétion' werd zojuist door de 'chef de cuisine' gepresenteerd. Op de plastic bordjes die iedereen voor zijn neus kreeg lagen, zij aan zij, drie satehstokjes met aangebrand souvlaki-vlees, een kwak tzatziki, een hompje brood en wat stukjes tomaat en komkommer, afgeserveerd met een flinke plas olijfolie.
Daarna werd de deining te erg om nog heen en weer te lopen. Op volle zee had de kapitein er plots genoeg van: bruusk draaide hij zijn schuit, waarbij de plastic bordjes met het 'diner à discrétion' als een formatie Red Arrows in een rechte lijn van tafel vlogen, en zette op volle snelheid koers terug naar de haven. Daar kwamen de twee Noorsen naar beneden gestommeld. Ze vonden twee bemanningsleden, en jawel, in die schommelende badkuip wisten ze nog te dansen ook. Hun eigen dronkemansgang werd door de deining geneutraliseerd - moeiteloos handhaafden de dames zich op het ritme van de gitaar, aangemoedigd door het geklap van de bemanning. Maar vlak voordat we de haven weer zouden binnenvaren plofte de boot wat vreemd op een golf, en het hele dansende zwikkie werd tegen de bar aan geslingerd.
Meer dood dan levend stommelden de gasten even later van boord, eenieder 7000 drachmen en een paar kilo lichter. En het organiseren van Greek Nights liet de Slang voortaan aan anderen over.

Panos' ontslag

Hoe kan je het als toeristenchauffeur zo gek maken, dat je middenin het hoogseizoen op staande voet ontslagen wordt? Als je nodig bent bij 7 transfers en 5 excursies per week - want alleen jij en je 54-seater kunnen dat trekken - en dan tòch zonder pardon op de keien wordt gezet? Het was Panos gelukt - en de manier waarop is te exemplarisch om hier niet uit de doeken te doen.

Toen Panos op wat zijn laatste werkdag zou worden eindelijk de havenboulevard opdraaide was er een zucht van verlichting door het dertigtal vermoeide toeristen gegaan. Bijna een uur hadden ze in de brandende hitte op de buschauffeur moeten wachten. Op het enige terrasje waar tijdens de siesta bediend werd had ik maar een rondje aangeboden. Op kosten van de chauffeur, dat wel.
Panos was wel vaker te laat, maar zo bont als vandaag had hij het nog nooit gemaakt. Op de priemende blikken die de toeristen hem bij het instappen toewierpen kon hij alleen wat gesorrysorry voortbrengen. « Dit gaat je geld kosten », beet ik hem toe terwijl ik mijn plaats naast hem innam, onder de Maria met ingebouwde knipperlichtinstallatie, de anti-stank sparreboompjes, de defecte klok, de vergeelde foto van Johan Cruyff… en vandaag was er een nieuw object bijgekomen: er lag een hoge zwarte hoed tegen de voorruit van de bus.
« Ehm…. Panos, wat is dat ding hier? Heb je een priester aangereden of zo ? »
Toen hij zag waar ik mijn hand op hield barstte hij uit in een lange rij vloeken, waarin de allerheiligste het op alle mogelijke manieren moest ontgelden ; had die idioot van een priester ook nog zijn kallimávchi in de bus laten liggen!

Panos was als kleine zelfstandige door Chios Travel full-time ingehuurd om toeristen het eiland rond te rijden. Hij had gauw genoeg gemerkt dat er met dat ‘full-time’ best creatief om kon worden gegaan. Zo liet hij zijn passagiers regelmatig overstappen naar een tweede bus, wat de toeristen gewoonlijk accepteerden met een houding van « het-zal-er-wel-bijhoren ». Terwijl hij de chauffeur van de tweede bus een mooi percentage betaalde, reed Panos dan zelf de groepen rond die zijn vrouw in het geheim geboekt had - bijna altijd priesters die met oude vrouwtjes de kloosters afschuimden.
« Die man vermoordt me. Een priester zonder hoed, da’s als een chauffeur zonder bus. Die ouwe dametjes, wat zullen die wel niet zeggen ? En voor de monniken staat-ie helemaal in zijn hemd. We gaan meteen naar Agios Rafael. »
Was het uurtje wachten in de hitte al de druppel geweest, nu Panos ook nog eens het hele eind naar dat klooster wilde gaan omrijden voor die hoed ontplofte ik zo’n beetje. Hij keek geschrokken opzij en draaide met een diepe zucht de weg richting hotels op.
Eenmaal bij het eerste hotel kwam Yannis, de receptionist, naar buiten gerend en keek onderzoekend naar de bus. Toen hij de hoed zag liggen begon hij onbedaarlijk te lachen : « Yasou Pano ! Ik dacht dat je alleen van de Slang stal ? » Met een nijdig gebaar pakte Panos de hoed, stapte uit en gebaarde naar Yannis en mij om mee te komen. Achter de bus, uit het zicht van de toeristen, vertelde Yannis dat Panos’ vrouw net gebeld had. Ze was gebeld door een woedende priester, die er van uit was gegaan dat Panos op hem zou wachten bij het Byzantijns Museum. Maar er had een andere bus gestaan, met een andere chauffeur, maar zonder zijn hoed. En die eiste hij onmiddellijk terug.
Panos vloekte, smeet zijn sigaret weg, haalde wat verfrommelde bankbiljetten uit zijn broekzak en wierp die in de hoed. « Yanni, breng jij dat ding alsjeblieft naar Agios Rafael, wil je ? » Yannis grijnsde : « Ik heb dienst. Maar mijn broer heeft een taxi." Hij wierp een slinkse blik in de hoed. "Maak je geen zorgen, daarvoor vervoert-ie desnoods de duivel in eigen persoon. » Panos gaf hem de hoed. Daarna wendde hij zich tot mij : « Sorrysorry, dit zal niet meer gebeuren. Zeg alsjeblieft niets tegen de Slang. » En voor ik het wist viste hij een duizendje uit de hoed en drukte het mij in handen.
Een klein kwartiertje later werd de bus ingehaald door een taxi die plagerig langzaam voor ons bleef rijden. De chauffeur zigzagde, toeterde en zwaaide met een hoge zwarte hoed uit het raam. En terwijl Panos zachtjes begon te jammeren verzuchtten de toeristen achter me dat dat er ook nog wel bij kon, een dronken priester die bijverdiende als taxichauffeur.

De volgende ochtend werd Panos bij de Slang ontboden. Ik had niet eens hoeven klikken - het hele eiland wist het al.

Doe dáár eens wat aan, Papadakis!

Toen de toeristenpolitie een inval deed in het kantoor van Chios Travel, op zoek naar buitenlandse reisleiders zonder werkvergunningen, bleken de vogels allemaal gevlogen; van te voren was de Slang getipt door één van zijn connecties. Niet dat mijn collega’s en ik geen werkvergunningen hadden, maar zo'n inval gaf maar een hoop gedoe met formulieren, paperassen en andere tijdrovende zaken waar de Slang een bloedhekel aan had. Dus toen hij een telefoontje kreeg dat de politie onderweg was, had hij zijn voltallige buitenlandse personeel gehaast naar buiten gestuurd met de woorden: “Bestel voor mij ook maar vast koffie - een mètrio, zonder melk.”

Een week voor de inval had ik Papadakis voor het eerst gezien. Een zware man van onbestemde leeftijd met een zalmkleurig pak, een Onassis-zonnebril en een grauwe kettingrokerskop. Druk handen schuddend liep hij van tafel naar tafel, mensen amicaal bij de schouders vattend, aandachtig naar hun verhalen luisterend en onderwijl peinzende tronies trekkend. Van tijd tot tijd zette hij het op een praten, eerst rustig maar al snel doorschakelend naar de hoogste versnelling, luid en driftig, vergezeld van een eerste hulp-kit vol theatrale armbewegingen. De toeristen sloeg hij over - natuurlijk, daar vielen geen zieltjes te winnen - maar bij chauffeur Takis en mij hield hij even stil: "Yasou Taki, hoe gaat het met de bus, ouwe jongen? Willen de zaken een beetje lopen?" Takis mompelde van ja, als een verlegen schooljongetje. Toen zei hij tegen mij: "Dit is meneer Papadakis, parlementslid voor Chios in Athene." En Papadakis pakte ook mijn hand en gaf er een flinke kneep in.
Niet dat het verkiezingstijd was - verre van dat. Papadakis bracht elk zomerreces op zijn geboorteëiland door, net als de weekends, de paas- en de kerstvakanties; persoonlijk contact met de achterban was hoogst noodzakelijk om zijn zetel te behouden. Hij keek me even onderzoekend aan: "Versta je Grieks? Hm. Maar je bent geen Griek. Hollander? Hm." En hij was alweer bij het volgende tafeltje, pratend over het Cultureel Centrum van Chios dat als het meezat toch echt na de zomer heropend zou worden. Toen Papadakis zich al pratende drie tafeltjes verder had gewerkt, hoorde ik dat iemand zich over mijn collega's en mij zat te beklagen: "Het is toch een schande dat die toeristen hier rondgeleid worden door een stelletje Duitse studenten. Alsof er geen Griekse gidsen bestaan! Doe dáár eens wat aan, Papadakis!"
De Slang had er bitterzoet om gelachen: “Ah, die malákas van een Papadakis! Elk jaar hetzelfde liedje. Als het aan hem lag, huurde ik alleen maar officiële gidsen in om de zaak te runnen. En weet je hoeveel me dat zou kosten? Twintigduizend drachmes voor een ochtendje werk! En al zou ik zo gek zijn, denk maar niet dat je hier op Chios ook maar één officiële gids vindt - nee, die zwermen als vliegen rond de Akropolis, Delphi en Olympia. Ik zou ze hun ticket nog moeten vergoeden ook!”

Nog voordat de koffie was gearriveerd zagen we de agenten alweer onverrichterzake afdruipen. Daarop kwam de Slang naar buiten en liep grijnzend op ons af. “Bloody politicians”, schold hij tevreden na. “Die kloothommel smijt in één week meer geld over de balk dan ik in een heel jaar verdien. Als-ie ook maar iets van hersens bezat, zou hij wel snappen dat Chios zo langzaamaan leeft van het toerisme. Maar geld voor een paar goeie wegen of een fatsoenlijke landingsbaan, ho maar. Doe dáár eens wat aan, Papadakis!”



Waarom ik het geld van Frau Müller in mijn eigen zak stak
(een biecht in een slapeloze nacht)

Mevrouw Müller was hard aan vakantie toe. Ze was net gescheiden en hoe gauwer ze weg was hoe beter, het liefst naar een ver, rustig eiland, waar de zon altijd scheen. Aan excursies of georganiseerd vermaak had ze geen behoefte. Gewoon twee weken zonnen, zwemmen, slapen en zichzelf weer op de been helpen. Ze had een kamer geboekt in het Erytha Beach hotel op Chios, met een mooi uitzicht over de baai van Karfas. De hele eerste dag had ze doorgebracht op het kleine zandstrandje vlak voor het hotel. Toen ze laat in de middag samen met haar jonge zoontje Heini terug naar haar kamer liep, zag ze dat er bij het zwembad een feest werd voorbereid. Om acht uur begon het gedreun uit de grote speakers. Rond middernacht was het lawaai nog niet opgehouden. Rond drieën ook nog niet. Heini woelde onrustig in zijn bed, zij lag met wijdopen ogen naar het plafond te staren.
De volgende ochtend, bij het ontbijt, was ze samen met een aantal andere slapeloze gasten in conclaaf gegaan. Eén van de hostesses zou die middag op bezoekuur komen. Het meisje hoorde de klachten aan, sprak met de eigenaar, maar die had haar geantwoord dat er in het weekend nu eenmaal bruiloften en partijen gevierd werden, en die kon hij nu niet zomaar cancelen. De hostess had voet bij stuk gehouden, met als gevolg dat haar gasten naar een andere vleugel van het hotel verhuisden, verder van het lawaai vandaan. Mevrouw Müller keek naar de info-borden: háár hostess zou pas op woensdag langskomen. Nog vier nachten vol slapeloosheid en ellende. Ze belde het kantoornummer van Chios Travel en kreeg te horen dat haar hostess die dag in Turkije zat. Ze liet dan maar een boodschap achter.
Zaterdag was er een Greek Night, zondag werd er een bruiloft gevierd die maandagmiddag nóg aan de gang was, met dronken gasten in het zwembad en al. Heini had alles bij elkaar niet meer dan tien uur geslapen. En zij? Zij was niet van plan geweest haar valium opnieuw aan te spreken, maar ze kon niet anders meer. Als een blinde schuifelde ze door het hotel, stortte haar hart uit bij andere gasten die het geluk hadden aan de rustige kant te slapen, of die eenvoudigweg door alles heen snurkten. Een aardige familie met 2 jonge kinderen had zich om haar bekommerd, ze waren samen wezen eten, maar dit blije uitgeslapen paar maakte onbedoeld haar eigen situatie alleen nog maar schrijnender. Op dinsdag had ze maar weer eens met Chios Travel gebeld. "Sorry, uw hostess zit vandaag in Turkije." Alweer? Wat was dit voor reisleiding? Werd ze dan helemaal aan haar lot overgelaten?
Dinsdagnacht sliep ze voor het eerst redelijk. Maar één blik op het evenementenbord bij de receptie was genoeg om haar opnieuw in de stress te doen schieten: nieuwe feesten deden zich aan. Tot overmaat van ramp had Heini zich bezeerd aan één van de lampen die vlak onder het wateroppervlak in de hoeken van het zwembad waren aangebracht, speciaal om de feesten 's nachts luister bij te zetten. En dan die keiharde broodjes die ze hier bij wijze van ontbijt voorgeschoteld kregen, waarop ze elke ochtend haar tanden stukbeet...
Het bezoekuur van haar hostess was volgens het infobord van half zeven tot zeven uur. Ze zat al klaar om kwart over zes. Ruim een half uur later kwam een jongeman met een verwaaide bos haar de receptie binnenzeilen. hij groette de meisjes van de receptie en keek even snel om zich heen. Ze stond op en liep op hem af.
"Bent U de hostess die in Turkije zat?"
Hij schrok van haar luide toon: "Eh... ja, dat ben ik. Gaat u zitten."
Ze stak van wal. Zijn geschrokken ogen kregen naarmate haar verhaal vorderde een steeds wezenlozer uitdrukking. Ze had het idee dat hij niet alles wat ze zei begreep, hij was vermoedelijk Zweed of Hollander. Dit maakte haar nog feller. Zo'n jongen die hier een beetje voor zijn plezier rondtoert, veel naar de meisjes lacht en zijn gasten het liefst in het moeras ziet zinken. Hij had niet eens de moeite genomen schone kleren aan te doen en de zoutsporen van zijn recente zwempartij stonden op zijn voorhoofd. Lekker de hele dag op het strand liggen, hè? Volhouden, ze moest en zou haar recht krijgen.
"Ja, ik begrijp dat u mij dat verwijt, maar ik heb geen enkele boodschap doorgekregen, zaterdag niet en gisteren ook niet. Wat uw klacht betreft, ik zal met de manager spreken."
"Luister eens, je moet goed begrijpen dat ik al vijf nachten geen oog heb dichtgedaan. Ik heb al lang genoeg gewacht. Kom maar eens mee." Ze liet hem het zwembad zien en wees naar haar kamer, die er direct boven lag. Ze had de indruk dat hij het allemaal voor de eerste keer zag.
"Hm, ja", hakkelde hij. "Weet u wat, ik ben hier morgenochtend om half negen. Vanavond zal ik met mijn baas en met de manager van het hotel spreken, en als u hier morgenochtend ook bent, regelen we dan een rustiger kamer voor u. Het spijt me wat er is gebeurd. Hopelijk slaapt u vanaf nu beter."
Ze had hem nog maar eens verteld dat het belangrijk was dat ze goed sliep. Kijk, ook haar zoontje had wallen van vermoeidheid onder zijn ogen staan. Zou ze er op kunnen vertrouwen dat hij iets voor haar kon doen?
"Ik verzeker u, morgen komt het in orde."

Ze zat de volgende ochtend al om kwart over acht beneden. Het was druk in de lobby, een grote groep wachtte op de bus voor de Chios-Zuid excursie. Ze herkende de blije familie. Ze groetten haar vriendelijk: "Ah, gaat u ook op excursie? Onze reisleider gidst, u weet wel, die Hollander."
Ze was verbaasd. "Hoe laat komt de bus dan langs?"
"Om half negen."
"Nee nee, ik ga niet mee vandaag. Veel plezier in elk geval."
Om kwart voor negen kwam de bus langs en dromde de groep ongeduldig naar buiten. Ze zag haar reisleider uitstappen om de excursiebonnetjes van de groep in ontvangst te nemen. Toen iedereen was ingestapt keek hij nog even richting hotel, haar kant uit. Ze stak haar hand nog op, maar hij keek dwars door haar heen en stapte in. De bus reed weg.

"Het spijt me verschrikkelijk. Ik heb geen excuus. Ik ben het helemaal vergeten. We hadden al een vertraging, en ik had haast."
"Kom nou. Je had sowieso geen tijd gehad."
"Ja hoor. Ik had alles in een paar minuten kunnen regelen."
"Ach quatsch! Waarom heb je niet gezegd dat je ander werk te doen had? Je hebt me hier gewoon met opzet laten zitten."
Het woord wat ze gebruikte was 'absichtlich'. Ik kende het woord niet, maar begreep donders goed wat ze bedoelde. Het was niet waar, maar misschien toch wel een beetje; ik had haar goed laten zitten en wist bij god niet wat ik moest zeggen om het weer goed te maken. De gedachte dat haar vakantie grotendeels door mijn doen, of eigenlijk door mijn niet-doen, verpest was, was een onverdraaglijke.
"Misschien gelooft u me als ik zeg dat het nalatigheid was." ('Nachlassigkeit', was dat Duits?) "Het spijt me werkelijk, en ik weet dat het moeilijk goed te maken is. Maar misschien wilt u van mijn aanbod gebruik maken en één van de excursies komende week gratis meemaken?"
"Ach, wat heb ik daaraan? Het is toch al te laat..." Ze stemde pas toe toen ik een kamer voor haar bedongen had, die de manager als 'absoluut rustig' omschreef.
Eenmaal terug op kantoor bleek er een enorm conflict aan de gang te zijn tussen de Slang en de manager van Erytha Beach. Hele horden hotelgasten waren de afgelopen week in opstand gekomen en de Slang, door alle hostesses met de rug tegen de muur gezet, was gedwongen tot actie over te gaan: "Luister, Yorgo", brulde hij over de telefoon, "je houdt op met die feesten of ik trek mijn mensen terug. en je geeft ze normaal te eten alsjeblieft. Wat nou, maláka! Wou je volgend jaar soms dichtblijven?" Daarna bond ook Yorgos in. De Slang van Chios was niet voor niets de Slang van Chios.
Ik zag Mevrouw Müller die donderdag erop, keurig op tijd, om half negen samen met haar zoontje voor het hotel. Eén bange blik haar richting uit leerde me dat er veel verbeterd was in Hotel Erytha. Ze ging mee met de excursie en stond erop te betalen, hoe ik het ook probeerde af te slaan. Ook moest en zou ze het excursiebonnetje houden als souvenir, dus kon ik haar naam niet op de excursielijst zetten. En dus was ik ook nog genoodzaakt om haar excursiegeld in eigen zak te steken.

Niets gebeurd vandaag

"Is er nog iets gebeurd vandaag?"
Toen we aan het einde van de pleziertocht aanmeerden in de haven van Chios zag ik een paar gezichten op de kade die weinig goeds beloofden. Het waren Jannis en Sakis, de jongens van het plezierbootje van de concurrent, de “Chrysaki”. Mijn vriend Kostas stond naast ze, ook al met zo’n ongewoon ernstige kop. Zodra ze me zagen begonnen ze naar me te gebaren. De doodnormale vraag die ze me stelden klonk op de een of andere manier heel onheilspellend.
"Nee. Hoezo?"
Ze slaakten een zucht van verlichting.
"Wat is jullie dan overkomen?", vroeg ik angstig.
Kostas ging er eens voor zitten. Hij was in de buurt van het vulkaanstrand een boot aan het uittesten, toen ze een paniekerige boodschap van de Chrysaki over de boordradio binnenkregen. Kostas zette snel koers naar het bootje. Toen hij langszij kwam, zag hij een groepje mannen, de seismologen die bij het vulkaanstrand metingen hadden willen verrichten, angstig bij elkaar klitten op het benedendek. Jannis en Sakis stonden bij de achterplecht te wijzen naar iets wat achter de Chrysaki aan dreef. Toen Kostas nog dichterbij kwam, zag hij dat het twee lichamen waren.
"Wie zijn dat?", riep Kostas, waarop Jannis en Sakis in grote verwarring hun schouders ophaalden. Kostas waarschuwde onmiddellijk de havenpolitie, die hem sommeerde de lijken zo gauw mogelijk uit het water te halen. De Chrysaki voer de seismologen terug naar de haven, Jannis bleef bij Kostas achter en samen lukte het ze uiteindelijk om de twee lijken de boot op te krijgen. "Allemachtig, wat waren ze zwaar!", zei Kostas, zijn ogen nog wijd open.
Op één van de lichamen vonden ze reispapieren. Kostas wist het nu zeker: dit waren Koerden, en het zou hem niets verbazen als er nog een tiental van ronddreef. Toen de havenpolitie arriveerde, dwongen ze Kostas om mee te doen aan hun macabere zoektocht. Gaandeweg sloten meer Chiotische boten zich bij hen aan. Die middag werden nog vijftien andere lichamen uit het water gehaald. Slechts één overlevende werd gevonden, die gered was dankzij een groot stuk drijfhout.
Het bleek te gaan om een boot met dertig Iraakse Koerden aan boord, van het soort dat 's nachts regelmatig vanuit Turkije koers zet naar de Griekse eilanden. Mafiosi-achtige kapiteins laten de Koerden honderden dollars laten betalen om ze naar de overkant te helpen. De Turkse kustwacht knijpt een oogje toe; het land is de Koerden liever kwijt dan rijk. Eenmaal in Griekenland kunnen de Koerden rekenen op asiel, waarna de meesten verder trekken naar familie of bekenden elders in de wereld. Zaterdagnacht hadden ze de oversteek gewaagd. De loeiende meltemi was te veel geweest voor de schuit, en deze bergbewoners, voor de eerste keer op zee, hadden zich niet weten te redden. In de loop van de zondag, terwijl ons plezierbootje vol toeristen vrolijk langs de pittoreske haventjes van Noordoost-Chios tufte, waren hun lichamen voor de zuidoostkust van Chios uit het water gevist.
Diezelfde avond nog had de politie dertig lichamen geborgen, wat klopte met de verklaring van de enige overlevende. De internationale pers zou er maar een paar regeltjes aan wijden; dit soort gebeurtenissen verkoopt beter als ze in Italië plaatsvindt, lang niet zo’n ver-van-mijn-bed show als het Oostelijk Egeïsche bekken. Chios kon rustig gaan slapen: geen van de dertig is ook maar in de buurt gekomen van de overvolle Golden Sand Beach.
Er was inderdaad niets gebeurd vandaag.

Grieks-Turkse betrekkingen

"Ah Rudy, thank God you're here! Tell me somethienk: you are going to Izmir, right?" De dikke Griek was nog maar net voor mijn kin tot stilstand gekomen. Hij zweette, hij gesticuleerde, hij praatte luid en onbesuisd; hij zat zo te zien in een lastig parket.
Het was Michalis; een innemende, enthousiaste kerel, die met zijn twintig jaar in de scheepvaart meer van de wereld gezien had dan ik ooit zou doen. Eenmaal de veertig gepasseerd had zijn familie hem eraan herinnerd dat het tijd werd om aan de volgende fase van zijn leven te gaan timmeren. En dus had hij een meisje van het eiland getrouwd, een paar kinderen op de wereld gezet en zijn geld geïnvesteerd in een parfumwinkeltje. Gelukkig viel het toerisme op Chios in de winter compleet stil, zodat hij dan de tijd kon nemen om via een serie internationale parfumbeurzen zijn verre vrienden te bezoeken. En nu, hartje zomer, was hij dagelijks in de haven te vinden, als hij tenminste geen klusje tussendoor aan het opknappen was. Eén keer slechts had ik hem in zijn overvolle winkeltje aangetroffen, in een titanengevecht verwikkeld met een haperende lichtbak van Dior, snakkend naar adem als een vis op het droge.
Zijn worstige hand rustte op mijn schouder. Vandaag zou hij even naar Turkije overwippen. Hij had bij het schemerige Epic Travel een ticket gekocht voor de dagtour naar Izmir, maar bij het aan boord gaan was hij er achter gekomen dat Epic Travel die dag helemaal geen dagtour naar Izmir organiseerde. Gelukkig was er altijd nog de groep van die Hollandse reisleider. Een snelle blik naar de boot: "So I can come with you right?" Geen probleem Michalis, met alle plezier zelfs. Plaats genoeg, en elk verzetje was welkom onderweg.
Terwijl de Turkse gids voorin de bus zijn gebruikelijke verhaal aan het afsteken was, zat ik genoeglijk met Michalis op de achterste bank te kletsen over zijn grote hobby: het maken van plannen, liefst hele grote en liefst zo enthousiast mogelijk. Zo ging hij vandaag op bezoek bij een Turkse vriend van hem in Izmir, met wie hij ooit nog eens in het groot zaken zou gaan doen. Kende ik Hakan van Oscar Antilop, de leerwinkel? Of ik die kende! Hakan ontfermde zich wekelijks over mijn toeristen, schonk appelthee voor ze in, stak ze in het leer en gaf mij na afloop steevast een envelopje. Maar de zaken die Michalis met Hakan wilde opzetten waren van een andere orde van grootte, zo verzekerde hij me met klem.
Eenmaal binnen bij Oscar Antilop rende Michalis direct op Hakan af en viel hem enthousiast in de armen. Hakan, een rustige natuur, leek zich hiervoor nogal te generen en voerde Michalis efficiënt richting uitgang, met de droge mededeling: “OK, let's go have some lunch”. Ik liet de Turkse gids achter met de groep toeristen en toog met mijn twee vrienden naar zijn adresje. En daar was het best eten, drinken en plannen maken. Geen kebab maar heerlijke ovenschotels. Geen Efes Pils maar Tuborg Beer. Michalis en Hakan toostten op hun toekomstige samenwerking, waar ik zo onderhand toch wel nieuwsgierig naar was geraakt.
"It's very simple, my friend: Hakan en ik wachten op het moment dat de tariefmuren tussen Turkije en de EU verdwijnen. Zodra dat gebeurt, ben ik Hakans agent in heel Griekenland - en hij de mijne in Turkije. We openen een leerwinkel op Chios, maar zeker ook eentje in Athene. Op de leerwinkel in Athene!" En daar ging weer een Tuborg bij vijfendertig graden in de schaduw. Michalis glom en glinsterde van het zweet. "Hakan, how is your son?", wilde hij plotseling weten. Hakan, die ondertussen discreet een colaatje had besteld, mompelde dat het stukken beter ging met zijn zoon. Hij liet me een foto zien van een klein manneke in een grote blauwe overall. Onmiddellijk kwam Michalis met een foto van zijn dochtertje te voorschijn. "Look! We hebben de bruiloft al geregeld! Over een jaar of zestien, zeventien, right? Op het bruidspaar!" Mijn ogen gingen van de ene foto naar de andere. Het had een tweeling kunnen zijn. Michalis beaamde het met een klap op mijn schouder, maar Hakan hield zich gedeisd. En ik moest denken aan wat hij me eerder gezegd had over de Grieks-Turkse betrekkingen: zolang dat stelletje corrupte politici het voor het zeggen had, zou er wel nooit wat veranderen.

Een week later stond Michalis me 's morgens vroeg bij de douane op te wachten. Hij overhandigde me een plastic tas vol met bloederige varkenskarbonades, zeker wel een kilo of vijf. "Rudy! Could you do me a very, very big favour?"

Wie is er hier verantwoordelijk voor deze klote-excursie?

Douanekantoor Chios, 8 uur 's avonds: terwijl de laatste chartertoerist ongeschondennaar buiten kwamen, steeg er een enorm lawaai op getier vanuit het gebouw. Onder het meedogenloze TL-licht stond meneer Pateras met een rood aangelopen hoofd te schelden en te tieren. Zijn dochters hingen stil en doods in de plastic kuipstoeltjes. Op de brede tafel lag een grote berg Turkse lederwaren uitgestald. En achter de tafel was een douaneambtenaar druk in de weer met een rekenmachine.

Douanekantoor Chios, 8 uur 's morgens: een grote groep toeristen stond gelaten te wachten bij de pascontrole. Helemaal voorin de rij stond een overduidelijk groepje Grieken: de Pateras familie. Een forse vent met dik grijs haar maakte het meeste lawaai; meneer Pateras himself, gekleed in opzichtig dure spullen, de onvermijdelijke gouden spiegelbril op zijn neus. Zijn vrouw, die in omvang niet voor hem onderdeed, was de leeftijd gepasseerd waarop ze het de moeite waard vond tegen het gebrul van haar man in te gaan. En dus richtte Pateras zijn tirade maar tot een andere man, een minstens even brede kolos: zijn jongere broer waarschijnlijk. Ook deze had zijn vrouw meegenomen, de meest elegante van het stel, alleen al omdat ze voor de zomer haar jaarlijkse 'Mega Slimming Diet' had ondergaan. Het gezelschap werd gecompleteerd door de twee tienerdochters, die vreselijk hun best deden te laten zien dat ze uit een welgestelde Atheense voorstad kwamen: gezichten op permanent verveeld, de onvermijdelijke kauwgom ruim zicht latend op verschillende vullingen links en rechts; ze droegen strakke merkjeans en witte T-shirts met korte mouwen om de bonige schouders - hun hele verschijning vroeg, nee bedelde om een hippe leren jekker van het soort dat toevallig in Turkije voor een habbekrats te koop was.
Eindelijk ging het douanekantoor open. Pateras drong zich als eerste naar voren en begon direct de douanebeambte uit te foeteren: "Wat vreten jullie hier in godsnaam uit op de eilanden? Weet je wel hoeveel ik heb moeten neertellen voor dit dagje? Dit gaat me 100.000 drachmen kosten, ja?! En jullie zitten hier een beetje met je pik te spelen, terwijl dat allemaal van onze tijd afgaat. In Athene zou ik wel raad met jullie weten." De toeristen in de rij begonnen wat ongemakkelijk heen en weer te schuiven. Ze hadden vanochtend het hotelontbijt moeten missen, waren rond zevenen bij hun hotels opgehaald en stonden al drie kwartier te wachten bij de douane. En nu het kantoor eindelijk open was, begonnen die Grieken onderling nog te ruziën ook. Uiteindelijk gaf de douanier de toeristen één voor één een boarding card. Die moest bij de veerboot aan een meneer met een zeemanspet worden afgegeven, samen met de bootticket. Pas daarna kon de "Psara" betreden worden, een morsige sleepboot die in het toeristenseizoen dienst deed als veerdienst naar Turkije.
Pateras had zijn kudde op het bovendek geïnstalleerd en zijn dochters naar beneden gestuurd om koffie te halen. Misprijzend keek hij hoe de toeristen in hun fleurige vakantieshorts een voor een de boot opkwamen. Kijk dat nou eens aan, al die bonige blote knieën met kippevel. Ze snapten het niet, die Europeanen. Naar Turkije ging je niet om een beetje te sightseeën, naar Turkije ging je omdat daar bepaalde voordeeltjes te halen waren. En die sleepte je alleen in de wacht door serieus te onderhandelen - waar je je op diende te kleden. Met die veredelde zwembroeken aan zouden die Duitsers sowieso te veel gaan betalen vandaag. Hun probleem, dacht Pateras. Naast de boot zag hij twee reisleiders in de weer met een lijst namen en nummers. Nu kwamen er ook twee douanemensen bij, die een andere lijst bij zich hadden. Er werd driftig gestreept en gewezen. Het liep tegen negenen toen de laatste mensen aan boord gingen. Christus en Maria, wat duurde het allemaal lang.
De boot was nog geen 100 meter op weg, toen Pateras een groep zwaaiende en roepende mensen bij het douanekantoor zag staan. Blijkbaar had de bemanning het ook gezien, want plotseling viel de motor stil, waarna de boot zich met een schok in zijn achteruit zette. Pateras gromde. Zijn dochters, die net met de koffie aan kwamen lopen, bleven wonderwel op de been - maar de koffie ging grotendeels overboord. Een allerlaatste groepje oudere Noordeuropese dames ging onder veel gegil en gelach aan boord. Toen werd het Pateras toch wat te gortig. Hij stormde naar beneden en liep het binnendek op. Er zaten zeker wel 50 mensen opeengepakt in het ruim. Vooraan zag hij de man met de zeemanspet. Hij beende op hem af en begon: "Wie is er hier verantwoordelijk voor deze klote-excursie? Ik eis een deel van mijn geld terug. We hebben hier nou al een uur staan te verkloten!"
De zeemanspet maakte afwerende gebaren en zei iets van "wind je niet op, ouwe baas, we varen al." Maar Pateras was niet te stuiten. Zijn ogen dwaalden over de grote groep toeristen aan boord, terwijl hij bulderde in zijn beste Engels: "Wie is hier de organisator van deze excursie? Wie is er hier van Chios Travel?" Alle gesprekken vielen stil. Maar niemand antwoordde. Daarop riep Pateras: "Ik ben advocaat, ja? In Athene! Ik pik dit niet! Jullie horen nog van me!" En met woeste stappen beende hij terug naar het bovendek.
Het was kwart over negen en de Psara voer de haven van Chios uit.

Pateras zat voor het eerst van zijn leven in een Turkse bus. Maar denk nou maar niet dat er hier gereden werd. Terwijl de wijzers van de klok richting elven kropen, kwamen de laatste mensen eindelijk uit het Turkse douanekantoor zetten. het douanepersoneel in Çesme had precies hetzelfde werktempo als hun Griekse collega's aan de overkant. Pateras gromde en keek nog eens in zijn paspoort. Daar stond het nou, dat bloedrode Turkse stempel. Ze hadden zijn pas van alle kanten bekeken, ze hadden gewezen en gemompeld en uiteindelijk hadden ze hem doorgelaten. En nu zat zijn familie in de bloedhete bus, samen met een twintigtal Duitsers. Waarom werd er nu nog langer gewacht? De chauffeur lummelde wat op de parkeerplaats, de reisleider bleef maar in het rond kijken... Daarna volgde druk overleg tussen de reisleider en een oudere Turk. Deze laatste haalde machteloos zijn schouders op. De reisleider stapte de bus in, de chauffeur nam plaats, de deuren sloten en eindelijk waren ze op weg.
De reisleider begon in het Duits. Wel verdomme, dacht Pateras, hebben we een blonde Duitser meegekregen om ons te gidsen? Gisteren had Chios Travel hem nog in alle toonaarden verzekerd dat ze een Turkse gids zouden meekrijgen die ook Grieks sprak. Net toen hij daarover iets wilde gaan roepen schakelde de reisleider over op het Engels: "Dames en heren, helaas is de Turkse gids nogal aan de late kant. Omdat we al laat zijn zal ik u vandaag naar Izmir en terug gidsen."
Op dat moment werd de bus ingehaald door een luid toeterende auto die de chauffeur tot stoppen dwong. Wat nou weer? Uit de auto kwam een lange, blonde vrouw met een grote zonnebril. Ze rende naar de bus en stapte in. De chauffeur trok op. Koortsachtig overleg tussen reisleider en blonde vrouw. Geblondeerd, nu Pateras nog eens goed keek. En wat hij zag beviel hem uitstekend. Het was dus waar wat ze over die Tourkala's zeiden. Ze nam de microfoon over en zette haar zonnebril af. Pateras zuchtte; groene ogen. Tot zijn niet geringe verbazing begon ze meteen in het Grieks. "Het spijt me vreselijk dat ik laat. Ik zal proberen u naar Izmir gidsen in Grieks." Daarna schakelde ze terug op het Duits, en dat ging en ging maar door. Daar zat ze verdomme nou al tien minuten in het Duits te praten. Pateras en zijn broer begonnen midden in de bus aan een verhitte discussie. Wiens stomme idee was het geweest deze moffenexcursie te boeken? Wat had die malákas van Chios Travel nog meer beloofd? En Neuk mijn Allerheilige, wanneer ging die Tourkala eindelijk eens Grieks praten?
De Tourkala praatte op dat moment al helemaal niet meer - dat was door het geschreeuw van Pateras en zijn broer gewoon niet mogelijk. Veertig Duitsers, een Hollandse reisleider en een Turkse gidse hielden hun ogen gericht op die twee oververhitte Griekse kolossen, die in het midden van de bus aan eenverbale strijd bezig waren waarbij het speeksel je om de oren vloog. Tot het moment dat er bij een Duitser, type kalende administrateur van 50 in witte shorts en sandalen, iets brak. Terwijl hij zijn ogen strak op de stoel voor hem gericht hield, waarvan hij de ruglening stevig omklemde, bulderde hij met schuddend hoofd en rood opgezwollen aderen: "STOP! VIE VANT TOE LIESSEN!!"
Daar had Pateras even niet van terug. De Tourkala maakte meteen gebruik van de stilte en pikte haar Duitse verhaal weer op. Maar niet voor lang; Pateras' vrouw kwam zich nu bij de reisleider voorin beklagen. Met overslaande stem vroeg ze waarom er niet aan de Grieken gedacht werd. En als die Tourkala ooit nog eens van plan was wat Grieks te gaan praten, dan liever niet die propaganda die ze over die Duitsers aan het uitstrooien was. Dat was net teveel voor de Tourkala. Ze stopte haar verhaal, legde de microfoon weg en ging in de stoel naast de chauffeur een potje zitten huilen.

Zerrin Güwen was die ochtend om 9 uur opgebeld. Het was haar baas geweest, opgewonden als altijd. "Waar was je gisteravond? Zorg als de wiedeweerga dat je over een uur bij de boot staat, want er is op dit moment een groep uit Chios onderweg."
Zerrin was gidse van beroep - "Staatlich geprüft und angestellt", zoals ze zich aan het begin van iedere excursie voorstelde. Ze was geboren in noordoost-Griekenland, in Thracië, daar waar een aanzienlijke Turkse minderheid woont. Als klein kind was ze met haar ouders mee naar Duitsland verhuisd. Ze was één van de vele goed opgeleide emigrantenkinderen die met een aantal vreemde talen in de koffer waren teruggekeerd naar vadertje Ataturk, om de kansen te grijpen die het ontluikende toerisme hen bood. En dat deed Zerrin met veel succes. Hoe kon het ook anders? Ze was slank, elegant en intelligent. Ze had prachtige groene ogen. Met andere woorden: ze was helemaal het plaatje dat Turkije zo graag aan de westerse wereld wil verkopen.
Haar baas had dat goed begrepen. En hij had haar de speciale opdracht meegegeven om in die ene excursiedag zoveel mogelijk zieltjes te winnen voor de Turkse toeristenbranche. En dus stond ze twee keer in de week bij het douanekantoor in de haven van Cesme klaar om de toeristen uit Chios op te vangen die een dagtocht naar Izmir geboekt hadden. Dan wachtte ze tot iedereen zijn plaats in de bus had ingenomen, tot Mustafa de touringcar had opgestart, waarna ze met haar gracieuze vingers de microfoon pakte, haar zonnebril afzette en de bus in glimlachte. De toeristen waren op slag betoverd, elke keer weer.
Tijdens de rit naar Izmir kreeg Zerrin een uur de tijd om aannemelijk te maken dat Turkije een moderne, westerse democratie was - en om, tussen de regels door, de Liebe Gäste zo te bewerken dat ze het volgende jaar hun Griekse vakantie in een Turkse zouden 'umbuchen'. Eenmaal in de stad waren er de bezoekjes aan de goedkope tapijten en het nog veel goedkopere leer, ingesandwicht tussen de bazaar, de moskee en de oude burcht uit de tijd van Alexander de Grote, de "Makedonische Grossgeneral", zoals ze het zo fijntjes wist uit te drukken. Niets wat ze zei was niet waar. Alexander kwam ten slotte uit Macedonië, Homerus was ten slotte een Aeolische dichter en de Ioniërs hadden ten slotte lange tijd Klein-Azië bevolkt. Het nam allemaal niet weg dat het woord "Griek" niet eenmaal over haar lippen kwam. Een hele prestatie in een gebied dat vanaf de oudheid door Grieken was beheerst - tot aan 1922, toen ze door het leger van Ataturk de zee in werden gedreven.
Niet dat Pateras dat vergeten was. Hij wist donders goed waarom er zoveel nieuwe gebouwen aan de baai van Izmir staan, om nog maar te zwijgen van het grote 'Kültürpark' middenin de stad, ontstaan doordat een complete Griekse stadswijk door het Turkse leger tot de grond toe was afgebrand. Natuurlijk wist hij dat - welke Griek weet dat niet? Maar Pateras had zijn hele familie niet van dure tickets voorzien om al ach en wee roepend de vervallen staat van de laatste Griekse huizen in ogenschouw te nemen. Wie schoot daar iets mee op, wie won daar iets mee terug? Waar veel meer bij te winnen viel waren de tapijten, de sieraden en de leerprodukten.

Hakan was een bedaarde, prettig ogende man van achterin de 30. Hij had een florerende leerwinkel even buiten de bazaar van Izmir. Binnen hingen de schappen vol jassen tot aan het plafond. Er liepen verkopers rond die elke denkbare Europese taal meester waren. Ze ontvingen met appelthee, koffie, bier en raki, ze wisselden dollars, deutschmarken en drachmen voor Turkse lires tegen een redelijke koers en ze bleven onder alle omstandigheden vriendelijk. En omdat Hakan aan het eind van de dag de gids en de reisleider niet vergat was zijn winkel het centrale punt van de Izmir-excursie geworden.
In de winkel had Pateras zijn vrouw en dochters direct op de schappen losgelaten. Hakans verkopers knipoogden elkaar toe: nu er een vermogende Griekse familie in de winkel stond, was het de kunst om ze uit te kleden door ze aan te kleden. Terwijl de groep Duitsers gedwee plaatsnam op de stoeltjes die achterin de winkel voor ze klaarstonden en de appelthee er al aankwam (2 klikjes met de vingers en er kwam een Sherazadhe met een vol dienblad uit de keuken), terwijl het gloedvolle verhaal over Leder durch die Jahrhunderte een aanvang nam, onmiskenbaar en toch haast onmerkbaar overgaand in een staaltje harde verkooptaal, parkeerde Hakan - hij was het hoogstpersoonlijk - Pateras en zijn familie in de andere hoek van de zaak en zette zijn beste Grieks op.
Vanaf nu verliep de excursie zoals alle andere: Zerrin nam de groep op sleeptouw door de bazaar, de moskee in en de tapijten af. En ondertussen zonken Hakan en Pateras dieper en dieper weg in hun onderhandelingsritueel. Alles wat maar aan materieel kon worden ingezet werd benut: rekenmachientjes, verschillende lijsten met de laatste wisselkoersen, een volle fles raki, gevloek en getier. Zweetdruppels en beschuldigingen vlogen over en weer, afleidingsmanoeuvres volgden op tijdelijke aftochten en plotselinge aanvallen op de flanken. Toen de Duitse groep even voor vieren -Abfahrtszeit- de winkel binnen kwam schuifelen, moe maar voldaan, troffen ze twee uitgeputte mannen aan. Hun moeite was niet vergeefs geweest: Pateras had de hele familie voor een bodemprijs in het leer gestoken en Hakan had een flinke winst gemaakt op een partij moeilijk te verkopen jassen.
Vlak voor het vertrek terug naar de boot nam Hakan me even apart in zijn kantoortje. Dat deed hij wel vaker - gewoonlijk om me een paar procenten van de omzet van de dag toe te stoppen. En ook deze keer gaf hij me een envelopje met inhoud, dat dikker dan gewoonlijk aanvoelde.
"Geen gek dagje vandaag, Hakan!"
"Hou op, alsjeblieft. Ik had die asshole bijna op z'n bek geslagen. Niemand noemt mij een flikker, dat accepteer ik gewoon niet. En al helemaal niet van zo'n vuile Yunan (NOOT), hier in mijn winkel, waar mijn eigen personeel bijstaat."

Een paar uur later, na een incidentloze overtocht, stond de groep weer te wachten bij de douane van Chios, voor de allerlaatste pascontrole van de excursie. Pateras hield zich opvallend rustig: hij hoopte maar dat de douaniers zich niet zouden afvragen waarom zijn dochters twee warme leren jassen over elkaar aanhadden, terwijl de buitentemperatuur toch zeker 30 graden bedroeg. Jammer genoeg was Pateras niet op de hoogte van het speciale douanereglement van Chios, gebaseerd op wat het beste als "Chiotisch gewoonterecht" te omschrijven valt: alle chartertoeristen uit Europa hadden vrije doorgang, maar Grieken werden streng gecontroleerd. Niet eens zozeer op drugs of smokkelwaar, maar vooral op Turkse koopwaar die het land binnenkwam. Dergelijke produkten vielen ten prooi aan een invoertarief dat tot 50% van de verkoopprijs op kon lopen. En dat bracht heel wat extra geld in het laatje.
Ondanks de eindeloos lange dag, ondanks de slopende onderhandelingen met Hakan, bracht Pateras nog de kracht op voor een laatste imposante scheldkanonnade. Hij zag nu immers in dat deze godsgruwelijke excursie hem niets, maar dan ook helemaal niets had opgeleverd.

Propaganda!

Het toeristisch opperhoofd in Cesme heette Izzettin: een wellevende man van een jaar of zestig, kalend maar met een jeugdige uitstraling. Jarenlang had hij in Frankrijk gewoond, waarna hij Turks correspondent voor onder andere de Paris Match was geworden. Toen het toerisme eind jaren tachtig plotseling een grote vlucht nam, was Izzettin er met zijn internationale contacten als de kippen bij geweest om in het gat te springen. Na een paar jaar had hij al de status van onmisbaarheid bereikt. Zonder Izzettin geen bus, geen chauffeur, geen gidsen;zou de hele toerismebranche van Cesme en omstreken in elkaar storten.

Vanmiddag zat hij naast me in de bus. Want hij reed zo af en toe mee van en naar Izmir. Toen ik hem vroeg wat hij die dag zoal gedaan had, zei hij: "O, ik ben even bij mijn eerste vrouw langsgeweest. Ik heb pas een appartementje voor haar gekocht in Izmir."
Dat was vreemd; de Turkse gids had me verteld dat hij pas hertrouwd was.
"Ziet u uw eerste vrouw dan nog regelmatig?"
"Ja hoor. Ze is en blijft toch maar de eerste."
"Wat bedoelt u?"
"Wist je dat niet? Ik heb vier vrouwen."

Hij zorgde er elke keer voor dat er bij aankomst een bus met chauffeur klaarstond, hij regelde Zerrin en hij hield via de telex contact met Chios Travel. Izzettin was niet zomaar een reisbureaubaasje;
Ha! En Zerrin maar opgepoetste verhalen over het moderne Turkije houden: voor de wet waren man en vrouw gelijk en nee, 'veelwijverij' kwam hier niet meer voor, hooguit op kleine schaal in het oosten. En dat terwijl baaslief er vier vrouwen op nahield! De foto die Izzettin van zijn jongste vrouw aan me liet zien loog er niet om. Een olijfogige schoonheid van nog geen vijfentwintig lentes. "Ja", zo zei hij achteloos, "het werd tijd voor een nieuwe."

Ik vond Izzettin die middag in een sportieve polo achter zijn bureau. Hij vertelde me dat Zerrin twee weken mee zou gaan op een rondreis door Turkije. En dus zouden we de komende twee weken met invallers werken, prima gidsen volgens Izzettin, ze waren van het hele programma al op de hoogte. En kon ik Kostas nog eens hartelijk bedanken voor het flesje parfum dat hij hem gestuurd had voor zijn laatste bruiloft?
Zo maakte ik de keer daarop kennis met de vervangster van Zerrin, ene Gülçin. Een vrolijke tante van rond de dertig, een ronde verschijning met donkere krullen. Alles liep meer dan gesmeerd, totdat we aan de city-tour van Izmir begonnen. Terwijl we op de Keypromenade reden, daar waar de moderne appartementsgebouwen het feit maskeren dat er tot 1922 een rij mooie neoklassieke huizen heeft gestaan, daar begon ze ineens over de geschiedenis: "De Turken hebben de stad in 1922 bevrijd van de Griekse bezetters. Helaas hebben de Grieken bij het verlaten van de stad alles in brand gestoken. Daarom ziet u hier zoveel nieuwe gebouwen."
Ik geloofde mijn oren niet en boog me onmiddellijk naar haar voorover. "Wàt zeg je? Hebben de Grieken de stad in brand gestoken?"
"Ja."
"Maar dat is gewoon niet waar!"
Ze reageerde fel: "Het is wèl waar. En als je het niet gelooft, ik heb foto's waar de bewijzen op staan."
Gülçin had vanaf haar geboorte nooit iets anders gehoord dan dit. En de Turkse geschiedenisboekjes vertellen ook al niets anders. Niet gek dat je dan fel reageert als zo'n Hollander je even wil vertellen dat de Turken het weer gedaan hebben. Maar ik wist ondertussen te veel van de manier waarop de Turken de Grieken hier in 1922 de zee in gedreven hadden - ik kon dit niet over mijn kant laten gaan.
De keer daarop bleek dat Izzettin aan mijn dringende verzoek gehoor had gegeven en Gülçin vervangen had. Ditmaal moesten we het doen met Bilür, studente Duits en Rechten, scherpzinnig en gewoonweg een goede gidse. Met haar liep het mis tijdens haar derde en laatste invalbeurt. We hadden toen bij toeval een groep die, op een Zwitserse vrouw na, geheel uit Vlamingen en Nederlanders bestond. Noodgedwongen ging Bilür naast de Zwitserse zitten en mocht ik de microfoon eens ter hand nemen. Trouw papegaaide ik Zerrin's standaardverhaal na, terwijl ik me er heel goed van bewust was dat Bilür me scherp in de gaten hield. Vlak voor de koffiestop bij de Izmirse burcht ging het mis. Om die burcht heeft zich een wat ghetto-achtige wijk gevormd van Koerdische vluchtelingen, die het geweld uit hun geboortestreek zijn ontvlucht. Zerrin zei op dat punt altijd dat er steeds meer Koerden naar de steden in het westen kwamen, zoals ook in deze buurt te zien was. Dat zei ik haar dus netjes na, terwijl we ons door de smalle straatjes een weg naar de burcht baanden. Nog voordat we er waren had ik al een uitbrander van Bilür te pakken: "Zei je dat hier Koerden wonen?"
"Jawel, dat is toch ook zo?"
"Nee, dat is niet zo. Hier wonen geen Koerden, alleen illegalen. En de anderen hebben een Turks paspoort, dus dat zijn gewoon Turken. Bergturken. Hoe kom je erbij dat het Koerden zouden zijn?"
"Luister 'ns, de andere gidse zegt wel gewoon dat het Koerden zijn."
"Dan zegt ze het fout. Wie is die andere gidse?"
Oeps. Bilür had mij zojuist het officiële Turkse standpunt inzake minderheden overgebracht. In West-Turkije wonen geen Koerden: misschien zijn ze wel van Koerdische oorsprong, maar het zijn allemaal Turken. Voor zover ze dat Turkse paspoort hebben, tenminste. De anderen zijn er misschien materieel wel, maar officieel bestaan ze niet. Einde discussie.
Op de terugweg naar de boot zat ik nog eens over het voorval na te denken. Kijk nu eens hoe hard de Turken opschoten met die brede snelweg tussen Izmir en het nietige Çesme. Waarom juist hier die weg, wanneer de grote Turkse steden nog niet eens door een behoorlijk wegennet met elkaar verbonden zijn? Het kon toch niet alleen vanwege het opkomende toerisme zijn. Ik keek nog eens op de kaart. De nieuwe snelweg liep recht op Chios af. Zag ik nou ook al spoken?

Turks Fruit

"Herr Reiseleiter! Hallo!" Middenin het geroezemoes van de bazaar hoorde ik ze roepen, draaide me om en zag moeder en dochter op me afkomen. Ah ja, die twee; dochterlief had haar eindexamen gehaald en moeders had haar een reisje aangeboden. In de leerwinkel had dochterlief enthousiast de ene jas na de andere gepast, aangereikt door de gulzige verkopers, terwijl moeder door Hakan persoonlijk werd ingepakt. Beiden hadden ze gestraald onder alle complimentjes van de Oscar-boys. Maar nu in de bazaar zag ik dat ze zich toch een beetje opgejaagd voelden door al die ongegeneerd lustige ogen; ze waren duidelijk opgelucht mij te zien.
Die Mutti nam het woord: "Sagen Sie mal, weet u geen goede juwelier hier in de buurt? Ik zoek voor mijn dochter eigenlijk nog een gouden halsketting, maar al die mannen hier geven ons geen kans rustig te kijken." Toevallig wist ik wel een juwelier. Zijn naam was Borg, hij had zijn winkel in het goudstraatje van de bazaar en volgens Zerrin was het een goeie. Op haar wandeling richting moskee hield ze de groep altijd even stil voor de ingang van het goudstraatje en liet dan de naam Borg vallen. Maar hoogstzelden hadden de gasten het als een aansporing gezien er ook daadwerkelijk een kijkje te nemen. Er waren een moeder en dochter voor nodig om mij uiteindelijk op het juiste spoor te zetten en de winkel van Borg binnen te gaan.
Alles goud wat er blonk. Onberispelijk geklede verkopers, knappe mannen en mooie meisjes met onberispelijk Duits, Engels en Grieks. Het was niet de eerste keer in Turkije dat ik besefte dat mijn Rudi Carell-Duits nog veel tekort schoot. Maar toen ik duidelijk had gemaakt dat ik een reisleider was - het Turkse woord 'repernim' had Achmed me geleerd, het was al meermalen goed van pas gekomen - werd ik onmiddellijk naar de heer Borg himself geëscorteerd. Een gecultiveerde zestig-plusser met een Hercule Poirot-achtig voorkomen. Een man in bonis. Hij trad doortastend op: "You come from Chios? Ah, met Zerrin's groep. Mooi, luister: we geven jullie samen tien procent. Als jullie de gasten hier ook naar binnen brengen tenminste, niet zoals het tot nu toe ging. Zeg dat ook maar tegen Zerrin. Maar hoe is het toch mogelijk dat ik jou hier nog nooit binnen heb gezien?"
Moeder en dochter zouden zich die middag niet tot een halsketting beperken: met tweehonderd harde Duitse marken liep ik wat verbouwereerd naar Oscar terug. Inwendig vervloekte ik mezelf; zeker tien keer had ik nu deze trip gemaakt en al die tijd had ik niet gesnapt dat er grof geld te verdienen was. Zou ik die tweehonderd nu voor mezelf houden? Ik was er zeker van dat Zerrin ook al de nodige extra's in haar zak gestoken had. Waar ik ook zeker van was, was dat Zerrin er gauw genoeg achter zou komen wat ik op eigen houtje had uitgespookt. Dus toen ik haar aantrof bij Oscar nam ik haar even apart, in het keukentje van de kuise theeserveerster. Daar, in het halfduister, lichtten haar ogen op toen ik met het geld op de proppen kwam. Onmiddellijk smeedden we het plannetje om Borg in het vaste programma op te nemen. Stilletjes gaf ik haar de honderd DM.
Nog steeds weet ik niet waarom haar ogen zo oplichtten; was het echte verbazing, of meer een soort paniek omdat ik me in haar zaakjes had gemengd? Hoe dan ook, er was nu geen weg terug meer, voortaan zouden we samen van deze goudmijn profiteren. Zerrin en ik kenden elkaar intussen goed genoeg om het zaakje slim op te zetten: in de bus van Çesme naar Izmir voegde Zerrin een hoofdstukje "Goud" toe aan haar verhaal, eenmaal aangekomen in Izmir werd er tussen het leer en de lunch door een korte stop gemaakt bij Borg, en in het laatste kwartier bij Oscar, wachtend op de bus, informeerden Zerrin en ik met oprechte interesse naar wat de gasten gekocht hadden. Daarna wisselden we in het Grieks kort uit wat daar zoal aan goud bijzat, en met dat lijstje in mijn achterhoofd snelde ik naar Borg om het geld op te halen. Als Borgs lijstje korter was dan het onze, wat overigens na twee keer proberen niet meer voorkwam, maakte ik hem daar heel onschuldig op attent. Alles werkte perfect: op slappe dagen kwamen we op vijfentwintig DM elk, maar op hele vette werd de tweehonderd makkelijk overschreden.
We konden nu zonder dat Koude Oorlogsgevoel over de Turken en de Grieken praten, we roddelden gezellig in het Grieks over de gasten, ik nam mijn vriendin een paar keer mee en zij liet me foto's van haar kinderen zien. Kinderen? En toen kwam Zerrin's Echte Verhaal: ze was een paar jaar getrouwd geweest, maar haar man was drie jaar geleden overleden. Hij was straaljagerpiloot geweest. Maakte ze daarom elke keer melding van het pilotenkerkhof dat we op weg naar de burcht passeerden? "Ja", zei ze, terwijl we middenin die plotseling zo triviale Izmir city-tour zaten, "ik heb een paar hele zwarte jaren achter de rug. Maar de laatste tijd gaat het wat beter."
Toen ik op een dag zag dat het huilen haar nader stond dan het lachen - ze was net begonnen aan de passage over de gelijkheid tussen man en vrouw voor de Turkse wet - voelde ik dat er problemen waren. En ja hoor: op het laatste moment was ze in Izmir een appartementje misgelopen, omdat de huisbaas in kwestie liever niet aan een ongetrouwde vrouw met twee kleine kinderen verhuurde. Maar tgenover de gasten stak ze even enthousiast als altijd haar verhaal af over de gelijkheid van man en vrouw voor de Turkse wet.
die gebeurtenis had echter wel een ander effect: we gingen meedogenlozer dan ooit voor de goedgevulde envelopjes.

Spelletjes

"Zorg ervoor dat je spelletjes met ze doet."
"Spelletjes?", had ik argeloos gevraagd. "Wat voor spelletjes?"
De Slang had serieus gekeken: "Nou ja, je weet wel, kaarten, blackjack, bridge; je moet ze bezighouden, anders slaan ze aan het kankeren."
Het was diep in het naseizoen en mijn eerste Britse SAGA-groep zat er aan te komen. Waar dat SAGA werkelijk voor staat heeft niemand me ooit kunnen vertellen, maar geraden werd er wel op kantoor; de hoofdprijs ging naar Gertrud, die kwam met "Send A Granny Away". Want SAGA legde zich toe op bejaardenreizen. Alleen al die reiscatalogus! Niks geen foto's van weldoorvoede families in schreeuwende zwemkledij om L-vormige zwembaden gedrapeerd, nee, de SAGA-catalogus bestond uit een prettig leesbaar stuk tekst op handformaat, in lettergrootte .14 gedrukt op een vredig groene ondergrond, slechts af en toe onderbroken door foto's van hotellounges waar Sean Connery elk moment als Agent 007 binnen kon lopen.
Spelletjes. Zouden deze Engelse oudjes op een soort François Boulangé zitten te wachten? Volgens de Slang was dit soort entertainment een vast onderdeel van het SAGA-pakket. Ik knikte maar wat en dacht bij mezelf: "Niet dus." Dus moest ik me de eerste avond wel verontschuldigen dat er geen spelletjes voorhanden waren. Ik zag de wenkbrauwen omhoog gaan. O nee toch, daar zou je het hebben. "No games? Aan wat voor games had je dan gedacht?", vroeg één van de dames met een engels-ironische ondertoon. Toen ik zo gauw het antwoord niet wist barstte het hele gezelschap in lachen uit.
Aan het einde van die eerste dag kwam het echtpaar Wilkinson schoorvoetend op me af. Ik moest het niet erg vinden, als het niet ging dan was dat geen enkel probleem, en ze wisten dat ze lastig waren, maar... kon ik misschien even meekomen naar hun hotelkamer? Er was namelijk nogal een probleem, waren ze bang. Met een licht onheilsgevoel trad ik hun kamer binnen, maar zag daar niet de badkameroverstroming of de ontplofte TV – toch het minste wat ik verwacht had. Meneer Wilkinson wees me op een onschuldige Rowenta waterkoker. Daar zat een Engelse stekker aan. Het probleem was dat die stekker niet in het Griekse stopcontact paste. En nu hadden ze wel een adapter, maar die waren ze vergeten mee op reis te nemen. En nogmaals, ging het niet dan ging het niet, maar zou er misschien voor zo'n adapter gezorgd kunnen worden, ten minste, als ze hier verkocht werden natuurlijk? Ik legde ze maar niet uit dat de 20e eeuw al geruime tijd geleden zijn intrede had gedaan op Chios en dat er zelfs CD-roms, GSMs en cybercafés voorhanden waren.
Zoals het Engelse apparaat contact maakte met het Griekse electriciteitsnet, zo ontstond er een vruchtbaar staaltje gelijkstroom / wisselstroom tussen de groep en het eiland. Ze gingen mee op alle excursies en vroegen overal honderduit. Ze bestelden allemaal geroosterde schaapsingewanden en smulden ervan, terwijl de ober met open mond vroeg: “Anglía?” Ze maakten boottochtjes, ze klommen over smalle paadjes naar diverse uitzichtpunten en ook de 82-jarige hartpatient waagde zich geroutineerd te water. Op hun laatste avond nodigden ze me uit voor een feestelijk etentje en bekende ik naar waarheid dat ze verreweg de leukste groep van het seizoen waren.
Het werd nog gezellig die avond. Totdat John, de getapte jongen van het gezelschap, tegen me zei: “En nu naar huis, we gaan spelletjes doen. Je weet toch wat SAGA betekent?” Nu ga ik het eindelijk horen, dacht ik. En John zei, doodernstig: “Sex and Games for the Aged.”

Stank voor dank

Goed beschouwd waren er twee mogelijkheden: of het emmertje zat vol gebruikt WC-papier - in dat geval was er nog hoop, of het rode emmertje was leeg en alles was verloren.
"Don't throw paper in toilet" - de vaakst gespotte tekst in een Griekse toeristenbadkamer. De pijpleidingen die de Griekse loodgieters aanleggen zijn doorgaans zo smal dat ze binnen de kortste keren zouden verstoppen als het WC-papier wordt doorgespoeld. "Throw waste paper in basket please". Helaas is die basket dan meestal niet voorzien van een plastic zakje of een fatsoenlijk dekseltje. Maar hier in het Chandris Hotel had elke badkamer een glimmend rood pedaalemmertje - het Chandris had immers een reputatie die goed genoeg was om de upper-class bejaarden van het Britse SAGA te herbergen.
Zou er nog iets in dit emmertje zitten? Ik zette mijn voet op het pedaal en hield mijn adem in.

Diezelfde ochtend op vliegveld Chios, een goed half uur eerder. De SAGA-gasten maakten zich klaar om de allerlaatste charter van het seizoen te nemen. Bij de balie aangekomen vertelde ik dat ze hun instapkaarten hier op vertoon van hun vliegbiljet konden afhalen. Zeven biljetten kwamen uit even zovele reistassen tevoorschijn, behalve uit die van mevrouw Johnston; stokstijf stond ze daar, terwijl ze rood kleurde tot achter haar oren. "Oh my goodness", bracht ze ten slotte uit. Was dat biljet dan ook bedoeld voor de terugreis? Mevrouw Johnston, in de stellige overtuiging dat ze op Chios wel een tweede biljet zou krijgen, had haar retourbiljet vrolijk weggegooid. Dat werd dus betalen - onontkomelijk. Ik hapte even naar lucht, zoekend naar de formule om deze boodschap over te brengen. Maar wacht eens – meneer Johnston meende zich nu te herinneren dat hij een biljet had zien liggen in een prullebak. Ja, nu herinnerde mevrouw Johnston het zich ook. Toen ze een paar dagen geleden in de badkamer haar tas had geleegd, had ze het biljet in dat rode pedaalemmertje naast de WC gegooid.
Op de parkeerplaats van het vliegveld was Takis zijn bus al aan het keren, klaar om terug te rijden naar de stad. Ik sprong aan boord en sommeerde hem om onmiddellijk naar het Chandris te rijden. Kamer 113 en laten we in godsnaam hopen dat de schoonmaaksters hun werk de afgelopen dagen niet al te grondig hebben gedaan.

Hoop bleek er nog in overvloed te zijn toen het dekseltje openzwiepte: het doorzichtige plastic zakje zat barstensvol gebruikt WC-papier. Voorzichtig tilde ik het uit de emmer, pakte het bij de punten en draaide het in de rondte. Daar, helemaal onderin die gebruikte papiermassa, zag ik het vliegbiljet Heathrow-Chios-Heathrow.
Ik kieperde de inhoud van het plastic tasje voorzichtig terug in de pedaalemmer, tot ik het biljet er zo uit kon pakken. Pas nu bemerkte ik de stank - de stank die de taxichauffeur zou doen vragen of ik soms net vader was geworden en die mevrouw Johnston zou doen wensen dat ik dat biljet nooit teruggevonden had.
Ik waste mijn handen grondig en verliet de hotelkamer. Op de gang botste ik in mijn haast bijna tegen de schoonmaakploeg op.

Een kijkje in de keuken van Leftheris

"So what are you going to do now?", vroeg Leftheris me, verstrooid spelend met zijn eeuwige komboloi. Het was een goede vraag. "Nou, we hebben plannen voor een grote reis door Europa. Ik ben nog net jong genoeg voor de Interrailkaart. En dan Spanje, Marokko... we zien wel."
"But my friend!", klonk het licht geërgerd, "wil je dan geen autootje kopen? Of een appartementje? Je moet het wel verstandig aanpaken in het winterseizoen, hoor."

Leftheris was het kleinere zakenbroertje van de Slang, het veel kleinere broertje. Een onbetrouwbare verschijning van onbepaalde leeftijd; een vluchtig geschoren kamaki met dikke zoenlippen, gouden kettinkjes en een open Jeep waarin hij zwoele soft-soul cassettes speelde. Leftheris trachtte op zijn eigen manier te profiteren van de aanzwellende toeristenstroom. Hij deed zo'n beetje van alles wat: excursies naar Turkije, ééndaags en driedaags, af en toe een groepje Griekse opoes de kloosters langssturen, en niet te vergeten: lokaal agentje spelen voor een handjevol buitenlandse reisorganisatie, waaronder - hoe toevallig - het Nederlandse SolAir.

Feit is dat er hem een licht opging toen hem ter ore kwam dat er een Hollandse reisleider bij Chios Travel was komen werken. Hij smoesde wat met de Slang: "Zou die jongen niet wat voor mijn SolAir-gasten willen doen?" "Best", zei deze. "Ze kunnen met onze excursies mee. Fifty-fifty. En vergeet niet dat hij in de eerste paats voor mij werkt." Ik kreeg al gauw een telefoontje van Leftheris. Of ik eens op zijn kantoor langs kon komen. Gewoon de promenade aflopen, hij zat tweehonderd meter verder. En inderdaad, ingeklemd tussen een restaurant en een bar vond ik het nietige Epic Travel. In de deuropening stond mijn nieuwe vriend, het vroeggrijze haar strak opzij gekamd, de gouden zonnebril rustend op de brede neusvleugels. "Welcome", prevelde hij rasperig. Een slap, week handje. "You want coffee?" Zijn kleine kantoortje was modern ingericht. Er was plaats voor twee brede bureaus. Eén voor Leftheris, één voor wie op dat moment zijn assistente was. Dat wisselde nogal eens, afhankelijk van Leftheris' smaak van het moment.
"It's very simple, my friend." Elke week, op donderdag, kwamen zijn Hollandse gasten binnen. "We bring them together, and you sell them excursions. I know SolAir people, they like excursions." Dat was me al bekend, ja. "They are not like Tulip Travel people", zo wist Leftheris ook al. De deal was snel gemaakt, nog voordat de mikró (NOOT) van de aanpalende bar met de koffie aan kwam zetten. Ik zou tien procent krijgen over alle excursies die ik aan de SolAir-gasten zou verkopen. De volle tien procent wel te verstaan. Leftheris zou ze elke donderdagmiddag bij elkaar brengen, op het terras van de Delfinia studio's, waar de meeste SolAir-gasten verbleven. Ik zou daar mijn verhaal houden, en dan maar hopen dat de vissen zouden bijten. Het zou me niet meer dan een uurtje per week gaan kosten, dus ach, waarom niet?

Onbedoeld gaf de Solar-agent me een kijkje in de keuken van zijn leven. Hij had vast weer genoeg verdiend aan al die arme gasten van hem om weer een half jaar rond te lummelen. Mede dankzij deze jongen, zijn goudmijntje dat hem elke week tienduizenden drachmen aan excursiegeld was komen brengen. Leftheris was er wat verbaasd over dat ik dat zo trouw gedaan had, zonder ooit te zeuren over geld. Hij kende het hele verhaal dan ook niet; er was meer, veel meer geweest dan die tien procent commissie.
Ik zei dat ik nu toch echt moest gaan, en maakte aanstalten van het terrasje op te staan. "Just a moment", zei de Solar-agent. Hij liep zijn kantoortje in, en kwam direct weer terug. Hij drukte me een biljet van vijfduizend drachmen in mijn handen. "Hope to see you next year,my friend."

De laatste dag

"Dit gevoel van geluk, dit gevoel van bevrijding..." Mijn uitgelaten stem schalde tegen de bomen en de bergwanden op. Mijn trouwe brommertje kroop omhoog naar de pas die het westen van het eiland met het oosten verbindt, daar waar de goddelijke Elinda baai ligt, nog onkundig van het feit dat er zoiets als toerisme bestaat. Bevrijding! Bevrijding van al die mensen die iets van mij moesten, die zich elke week opnieuw hadden aangeboden om rondgeleid te worden. Bevrijding ook van het kantoor, met zijn chaos, zijn laatste moment-verzoekjes en zijn geschreeuw. Ik had dan altijd wel de maandagen vrij gehad, maar dan was er steeds weer de Turkije-dinsdag geweest die zijn schaduw vooruit had geworpen. Nu was het anders; het was oktober geworden, en morgen zou ik weer in Athene zitten. Er was hier niets meer voor mij te doen. Het was een vreemde gewaarwording, om hier zomaar als een toerist vrij en blij rond te tuffen. En wat een prachtig weer was het in deze tijd! De nazomer was op zijn zachtst, zelfs de meltemi was naar elders vertrokken, en alles leek een warme gloed uit te stralen.
Een deel van de Chioten had het normale leven weer hervat, studenten liepen hun eerste college op de plaatselijke handelshogeschool, het culturele centrum organiseerde symposia over Homerus, de bioscoop en het theater gingen weer open en de ene stranddisco na de andere sloot de poorten. De oude lulletjes op het plein werden niet langer gestoord door Middeleuropeanen in shorts en sandalen die foto's van ze maakten. De zomer was voorbij, en Chios werd weer het bedrijvige, nijvere eiland dat het altijd geweest was. En als een trekvogel begreep ik dat deze ontwikkelingen tot mijn snelle vlucht zouden leiden.

Ik keek op mijn horloge: half zes. Iets van een kille herfstwind kwam over de zee aanwaaien, met de boodschap dat ik me aan moest kleden en terug moest tuffen naar het kantoor. Ik keek nog eens heel goed om me heen. Die ongerepte baai, met haar mengeling van olijfgroen en zeeblauw, ik kon alleen maar hopen dat ik het op een dag in deze staat terug zou mogen zien. Terwijl ik mijn brommertje startte, kwam plotseling een paniekerige angst op dat dit de laatste keer zou kunnen zijn dat ik deze plek gezien had.
Zonder problemen kwam ik ruim een uur later het kantoor binnen. Met de Slang moest ik nog het een en ander afhandelen. Omdat ik niet tot het einde van de maand zou blijven, moest hij een banknummer van mij hebben waar hij mijn salaris over de laatste twintig dagen op zou kunnen storten. Ik gaf het hem. Dat was dan in orde. Ik zou het begin november op mijn rekening hebben staan, inclusief de kerstgratificatie, echt, geen probleem. Mensenkennis komt blijkbaar met de jaren.
Nu restte mij niets dan een laatste avond, waarna ik de dag erop het vliegtuig zou pakken. Alleen Gertrud en Klaartje waren nog op kantoor, dus zat er weinig anders op dan samen uit eten te gaan. Terwijl zij kwebbelden over ditjes en datjes, realiseerde ik me dat ik misschien de enige van ons drieën was die hier volgend jaar niet zou komen. O, natuurlijk had ik tegen iedereen even hard geroepen dat ik er volgend jaar weer zou zijn, maar diep in mijn hart wist ik toen al dat een tweede seizoen Chios alleen maar tegen zou kunnen vallen.
Er zat een man aan het tafeltje naast ons de godganse tijd met een schuine blik naar mij te kijken. Op een gegeven moment had ik er genoeg van, en draaide me naar hem toe.
"Is er iets?"
Hij keek me met een wat verachtelijke blik aan, en zei, in het Engels: "Je herkent me echt niet, hè?"
Wacht eens even. Nu ik die stem hoorde. Maar die man? Nog geen dertig, goed gekleed, krullend haar... "Sorry, maar ik kan je niet plaatsen."
"Ik jou wel. Jij stond zonder benzine langs de weg, toen ik daar asfalt aan het storten was. Een maand of 4 geleden."
De chauffeur! De student die in Nederland geweest was, die me toen gered had. Tegen wie ik gezegd had dat ik hier op vakantie was. En plotseling steeg het schaamrood me naar de kaken. Hij zag het en lachte: "Ik wist toen al dat je hier werkte. Maar ik zou het ook niet gezegd hebben, hoor."
Die avond was ik dan eindelijk in de gelegenheid om mijn weldoener van weleer een biertje aan te bieden.

EPILOOG

Koffiedik kijken


Terwijl ik me opstelde in de rij die door de controle heen moest, stonden de motoren van het vliegtuig al te brullen. Het brommertje had ik achtergelaten bij het verlaten kantoor, de koffers lagen al in de buik van het Olympic-toestel. Ze waren stukken zwaarder geweest dan bij aankomst: twee Turkse kelim-tapijten, een waterpijp, een leren jas, een berg boeken en folders, een notitieblok vol adressen, een speciaal voor mij gepottenbakt servies, een paar enveloppen vol dollars en deutschmarken... ziedaar de oogst van een seizoen reisleideren op Chios.
In deze vroegte lag het vliegveldje er verlaten bij. Chios maakte zich op voor de winterslaap, nu de maand november eraan zat te komen. Als trekvogels hadden de reisleiders één voor één het eiland verlaten, en nu was het dan mijn beurt.
Terwijl ik het eiland vanuit de lucht bekeek, elke bocht in de weg herkennend, vroeg ik me af wat de komende maanden zouden brengen. En ik dacht terug aan mijn laatste minuten met Gülçen, de Turkse gidse uit Izmir. Ze had me aangeboden mijn koffie te lezen. Dat deed ze normaal alleen voor Amerikaanse toeristen, omdat ze wist dat die daar zelfs ongevraagd een flinke stapel dollars voor neertelden. Maar mijn Turkse lires wapperde ze weg: dit was haar afscheidscadeau.
Gülçen pakte mijn kopje Turkse koffie, waar alleen nog de drabberige substantie in zat, plaatste het schoteltje erop en draaide alles met een snelle beweging om. Wel 5 minuten liet ze mijn omgekeerde koffiekopje op dat schoteltje staan. Uiteindelijk pakte ze het op, draaide het om en keek erin. Na weer een eeuwigheid sprak ze, bedwelmend langzaam bijna: "Ik zie vijf wegen. Vijf wegen die voor je open liggen. En jij staat op die vijfsprong. Maar…" en hier verhief ze haar stem, "maar je weet niet welke kant op te gaan." Ze zuchtte: "Het wordt tijd dat je eens een keuze maakt, want het ziet er allemaal heel verwarrend uit. Je moet schoon schip maken, ergens voor staan in je leven. Niet steeds alles uitstellen."
Ik produceerde een pijnlijke grimas, getroffen door het plotselinge besef dat mijn leven als reisleider niet tegen de eeuwigheid bestand zou zijn. Dat het misschien zo langzaamaan eens tijd werd me te realiseren dat ik toch ook een studie had afgerond, dat mijn vrienden in Nederland zich ondertussen bezig hielden met carrières en koopappartementjes. Gülçen probeerde me op mijn gemak te stellen: "Je toekomst ligt wijd open, dat wisten we toch allang?" En trouwens, zo gaf ze lachend toe, die Amerikanen hoefden niet te weten dat het wat haar betreft dat koffielezen een grote poppenkast was. Dacht ik nou echt dat ze mij de toekomst kon voorspellen aan de hand van een paar extra fijn gemalen koffiebonen?
Het vliegtuig had Chios definitief achter zich gelaten. Ik sloot mijn ogen; dat koffielezen had me dieper geraakt dan ik wilde toegeven. Het had weinig uitgemaakt dat Gülçen me spottend had laten zien dat de drabberige substantie op 5 plaatsen naar beneden was gelopen. Ik zag geen drab, ik zag 5 wegen, de één nog kronkeliger dan de ander... welke zou ik moeten nemen?
Nog geen zes maanden later werd ik reisleider op Lesbos.

Powered by Blogger